Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (150)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Zelfkant
Ik houd het meest van de halfland’lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm’lijk gras de lorrie rijdt,Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want ‘k weet, er is waar men het leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.De walm van stoomtram en van bleekerij
Of van de ovens waar men schelpen brandt
Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen,En ’t zwarte kalf in ’t weitje aan den rand
Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd
En in één beeld met sintels opgenomen.(S. Vestdijk)
Tijm wordt kennelijk nog steeds gebruikt om dromen op te wekken: je vindt in ieder geval nog pagina’s op het internet met het advies om het onder je kussen te leggen, want de dromen die je krijgt schijnen gezond te zijn. In het gedicht Zelfkant van S. Vestdijk wordt die tijmgeur wel genoemd, maar ruikt het verder vooral naar gras: in regel 2 zijn het weidewinden, in regel 4 armelijk gras, en dan in regel 12 een ‘weitje aan de rand’ van een gebied dat zelf ook weer tot de rand behoort.
Van Hoorn naar Medemblik
Het woord weidewinden vat het gedicht dan ook grotendeels samen: als de blik omlaag gaat in dit gedicht, zien we geen ravijnen maar steeds gras, gaat de neus omhoog, dan ruiken we geen berglucht, maar behalve walmen van stoomtrams, blekerijen en kalkovens ook weer die wind. Als je rechtuit kijkt zie je alleen zwarte dingen: niet alleen dat kalf, maar ook sintels en een lorrie.
Zelfkant is bekend geworden om het woord halfland’lijkheid; tal van commentaren zijn er al over dat woord geschreven. Maar vage weidewinden drukt hetzelfde begrip uit, en maakt het tegelijkertijd misschien niet zozeer tastbaar als wel ruikbaar.
Het rare is dat de regels 9-11 om precies die reden onbegrijpelijk zijn. De enige stoomtram die ik ken is die van Hoorn naar Medemblik en die verspreidt geen duidelijke geur. En ook hoe een blekerij ooit rook – ik weet het niet. Laat staan een oven waar men schelpen brandt. Het enige middel dat wij in onze tijd van onhalflandlijkheidisering nog over hebben om te dromen, is de geur van tijm.
Marcel Plaatsman zegt
Zo’n oven waar men schelpen brandt, ’n kalkoven, is wel spreekwoordelijk in “Hij rookt als ’n kalkoven”, dus net als stoomtreinen moeten die dingen flink wat walm hebben verspreid.
Of ’t Vestdijk alleen om de geur ging betwijfel ik. In de tijd van kachels op kolen zal de geur van ’n stoomtreintje weinig afwijkend zijn geweest. Het gaat misschien eerder om de hoeveelheid walm, die letterlijk en figuurlijk benevelend is, meer toch dan ’n beetje tijm.
Anton zegt
De laatste rit
https://www.nvbs.com/toon.php?pag=Flf_0011
Anton zegt
Deze tijd eist stookkolen waar het gruis uit is en heten eitjes.
Die ruiken bijna niet en zijn dus zeer gezond voor de longen.
Wouter van der Land zegt
Google geeft direct deze beschrijving op Tripadvisor:
“I was slightly bemused by the desire of some of the local travellers who wanted to close the doors and windows to stop the smell of the smoke. What’s the point of being on a steam train if you don’t get the full smelly experience?”
Anton zegt
Mary Dorna, Onmaatschappelijke voorkeur, Amsterdam 1938, blz. 7:
“Een stoomtram sukkelde van tijd tot tijd voorbij, aamborstig hijgend en roetige rook uitpuffend, die mijn witte jurk bedierf en de boomen van de Lindelaan voortijdig een herfstig aanzien gaf.”