Door Marc van Oostendorp
Wie niet van De taal der liefde houdt, het ‘literair woordenboek van seks en erotiek’ dat Ton den Boon onlangs publiceerde, houdt niet werkelijk van taal.
Dat is gemakkelijk te bewijzen. Een beetje taal kent drie grote verschillende manieren waarop ze kan worden toegepast. Alle drie hebben ze hun eigen attractie voor de taalliefhebber Er is de officiële, formele taal die knispert als oude papieren en de hele wereld weet te vangen in gevoelloos en droog proza. Er is de literaire taal die peilloos diep weet te boren. En er is de straattaal die alles direct weet te zeggen.
Er zijn, kortom, de talen van het verstand, het gevoel en de onderbuik. Wie echt van een onderwerp houdt, houdt van alle facetten. Nergens komen die facetten van de woordenschat zo natuurlijk bijeen als in dit woordenboek.
Dat levert lemma’s op als:
ketsen (informeel) geslachtsgemeenschap hebben, neuken; genoemd naar het geluid waarmee de liefdesdaad gepaard kan gaan en dus synoniem met bijvoorbeeld bonken. “Zie je daar dat hooi? Zou daar nou nog weleens een echte deerne met een d-cup liggen te ketsen met een zwakbegaafde boerenjongen?”(Joost Zwagerman, Zes sterren, 2002) [enz]
De samensteller van De taal der liefde is dan ook misschien wel een van de grootste minnaars die de Nederlandse taal ooit gehad heeft. Sommige van zijn voorgangers-lexicografen waren ook al liefhebbers van de platte taal: Hans Heestermans gaf eerder een Erotisch woordenboek uit en Piet van Sterkenburg schreef een studie over vloeken. Andere woordenboekmakers namen ook al citaten van literaire schrijvers op in Van Dale. Maar niemand combineerde al die registers zo sterk als Den Boon.
Hij breidt de lemma’s bovendien af en toe uit met achtergrondinformatie, die ook weer grote eruditie tentoonspreiden:
lans dichterlijke metafoor voor het mannelijk geslachtsdeel, de penis van oorsprong is lans de naam van een wapen (een lange schacht met een punt), die echter al vroeg in de westerse geschiedenis geassocieerd werd met het mannelijk geslachtsorgaan (een bloemlezing uit de 16e- en 17e-eeuwse Franse erotische poëzie verscheen ooit onder de titel Jij goudgepunte lans), net als andere steek- en schietwapens, zoals pijl, speer en zwaard. In de erotische betekenis wordt lans nu vooral aangetroffen in bouquetromans (‘hij duwde zijn harde lans uitdagend en teder tegelijk tegen haar honingzoete vallei’). “Zijn vrouwen vereerd dat ze door een echte veelneuker aan de lans worden geregen? Gevleid dat zo’n superminnaar het met hen wil doen?” (Jan Heemskerk en Saskia Noort, De naakte waarheid, 2014).
Tussen de lemma’s door staan dertig kadertekstjes, waarin het erotisch vocabulaire van individuele auteurs, zoals Komrij, Lanoye en Haasse, wordt belicht. (Een paar van die stukjes publiceerde Neerlandistiek eerder dit jaar voor.) Heel nuttig is dit boek daarmee natuurlijk niet. Tenzij men lijdt aan een extreme form van lexicoseksualiteit is het ook niet lichamelijk opwindend. Maar voor wie van taal houdt, van haar veelzijdigheid, van haar eindeloze geschiedenis om steeds weer op allerlei manieren te proberen uit te drukken wat uiteindelijk niet te vangen valt, zoals de lichamelijke liefde, is De taal der liefde het ultieme genotsboek.
Ton den Boon. De taal der liefde. Literair woordenboek van seks en erotiek. Utrecht: Van Dale, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter