Een interview met Jos Biemans, deel 1
Vandaag vindt aan de UvA het afscheidscollege plaats van Jos Biemans, sinds 2004 bijzonder hoogleraar in de Wetenschap van het handschrift in relatie tot de beschavingsgeschiedenis, in het bijzonder van de Middeleeuwen (500-1500). Ter gelegenheid daarvan op Neerlandistiek.nl een interview met hem, in drie delen.
Je bent zowel Neerlandicus als boekwetenschapper, maar het begon met de studie Nederlands. Waarom heb je daar indertijd voor gekozen? En hoe is de boekwetenschap er vervolgens bij gekomen?
Ik wilde theaterwetenschappen gaan studeren, en daar had je in die tijd in Utrecht een letterkunde-propedeuse voor nodig. Daarom schreef ik me in voor de studie Nederlands. Ik had al een rijke toneelervaring; ik had geschreven, geregisseerd, gespeeld. Ik ben dat jaar ook wel bij theaterwetenschappen gaan kijken, maar het maakte op mij de indruk van een beetje met een camera heen en weer bewegen. Dus dat was een teleurstelling. En intussen had ik al wel kennis gemaakt met een zeer gedegen opleiding Neerlandistiek, met docenten als Wim Gerritsen, Fons van Buren, Hans van Dijk en Orlanda Lie. Dus dat ben ik toen gaan doen. Ik had al snel in de gaten dat Middeleeuwen mijn ding was.
Wim Gerritsen had veel belangstelling voor het boekaspect. Hij nam ons, samen met Guus Sötemann, mee naar het Plantijn Museum in Antwerpen om te laten zien hoe een boek wordt gemaakt. Ik zal dat nooit vergeten. Ik geef nu al jaren zelf zulke rondleidingen aan studenten van de UvA. En toen Gerritsen ons ook nog introduceerde bij de conservator handschriften van de UB (dat was toen Koert van der Horst), dacht ik: dit is echt fascinerend. De historische sensatie dat je een boek uit de Middeleeuwen in je handen mag nemen en dat daar van alles mee aan de hand is. Toen was ik verkocht.
Gerritsen heeft me toen naar Peter Gumbert in Leiden gestuurd voor de opleiding Paleografie en Codicologie. Ik heb daar samen met Pierre Pesch, Gerda Huisman en Helen Wüstefeld college gelopen. Het was het tweede jaar dat Gumbert die opleiding verzorgde. Als je in aanraking komt met handschriften en oude drukken, dan is het echt van belang om te weten hoe die zijn gemaakt. Of het nu gaat om tekst of om decoratie en illustratie. Als je dat niet weet, dan mis je de helft. Je hebt kennis nodig over de werkwijzen van kopiisten, zetters en drukkers, boekschilders en makers van penwerkdecoratie.
Is in dat opzicht de combinatie van Neerlandistiek en handschriftenkunde essentieel?
Ja. Net zozeer als de kennis van anatomie van belang is voor studenten geneeskunde. En wat bedoel ik daar nu mee? Wanneer je niet weet wat de praktijk van kopiisten is bij het schrijven, namelijk dat zij een legger lezen, de tekst aan zichzelf dicteren en zichzelf instructie geven om die tekst weer neer te schrijven, dan mis je belangrijke informatie. Het gaat ook om kennis van de conventies die daarbij golden, bijvoorbeeld dat ze dat niet letterlijk hoefden te doen, maar dat het doel was dat ze de tekst overbrachten. Een tekst is voor een middeleeuwse kopiist (net als voor ons) een abstractie. Hij en wij zien alleen een concrete tekstgetuige. Middeleeuwse kopiisten konden een tekst aanpassen aan hun eigen dialect, bij volkstalige teksten tenminste, en ze gebruikten daarbij ook abbreviaturen [afkortingstekens – VVdR]. Als je niet weet wat het dialect van een kopiist was, weet je ook niet hoe je die abbreviaturen kunt oplossen.
Stel dat je een middeleeuwse tekst wilt bestuderen, en niet eerst een analyse maakt van de status van het boek en de status van de tekstgetuige daarin. Dan ben je eigenlijk verkeerd bezig. En je zal de Neerlandici de kost moeten geven die een tekst zien en meteen beginnen met het maken van een afschrift, zonder zich die vragen te stellen. Het belang van zo’n analyse is één van de dingen die ik mijn hele carrière heb geprobeerd over te brengen, maar dat is heel moeilijk. Kunsthistorici staan er veel meer voor open om de status van een handschrift en de decoratie en illustratie daarin aan de orde te stellen, want voor hun vak geldt natuurlijk mutatis mutandis hetzelfde.
Daar hoort het misschien al meer bij de uitgangspunten van het vak om zo naar zaken te kijken?
Ja. Ze hebben geleerd om te kijken. Neerlandici hebben niet geleerd om te kijken, die hebben geleerd om te lezen. Maar ik denk dat het niet snel zal veranderen dat boekwetenschap zo weinig meegenomen wordt in de Neerlandistiek. En dat is jammer.
Heb je het idee dat besef van het belang van boekwetenschap hier en daar wel was doorgedrongen in de Medioneerlandistiek toen je ging studeren? Bij Gerritsen bijvoorbeeld?
Ja, deels wel, maar ook mijn hooggeschatte opleiders gingen daarin niet zover als bijvoorbeeld Peter Gumbert. Ik heb van hem geleerd dat je met een paleografisch oog moet leren kijken en lezen. Waar het om draait is dat je een middeleeuwse tekst, die in middeleeuwse notatie is opgeschreven, wilt overbrengen naar een moderne notatie. Dan moet je dus wel weten waarom de kopiist doet wat hij doet. Je kan daar heel ver in gaan: moet je de spelling ‘mair’ anders behandelen dan ‘maer’? In feite staat daar twee keer hetzelfde woord, namelijk maar; de derde letter is een lengteteken.
De kwestie van de dubbele ‘i’ – geschreven als ‘ij’ – heeft me ook altijd geboeid. De tweede ‘i’ is een lengteteken (net als in het voorbeeld van daarnet: ‘mair’). Om paleografische redenen worden er voor de herkenbaarheid puntjes op beide tekens gezet, en de tweede ‘i’ wordt ook nog eens verlengd tot onder de regel. Maar dat dat nog steeds gewoon een ‘i’ is, wil er bij de meeste Neerlandici niet in. Die schrijven Beatrijs en vertellen hun studenten dat je het als Beatriis moet uitspreken. Schrijf het dan ook als Beatriis, want dat staat er!
Gumbert heeft dat prachtig verwoord in het artikel ‘Tientallen teksten in diplomatische vitgaue’ in Queeste (1996). Hij heeft daarin heel goed de vinger op de zere plek gelegd. Iemand die dit soort dingen ook heel goed begrijpt trouwens, is Willem Kuiper. Die heeft zoveel ervaring met het lezen van handschriften en oude drukken. Hij zegt dan: ja, het lijkt alsof het er staat, maar het staat er niet. En dat is heel belangrijk, om vérder te kijken.
Het is net als met een partituur. Als je een muziekstuk gaat uitvoeren, moet je interpretaties doen en keuzes maken. Daarom klinkt een bepaald muziekwerk onder de ene dirigent anders dan onder de andere. Dat is met teksten ook zo.
Mijn oratie in 2005 was getiteld Het begrijpen van de vorm. En daar draait het om, dat moet de centrale gedachte zijn.
Het handschrift als tijdmachine?
Ja, precies, de codex is een tijdmachine. Je probeert door die te onderzoeken zo dicht mogelijk te komen bij de mensen die het handschrift gemaakt hebben, die de tekst, en soms ook het beeld, vermenigvuldigd en verspreid hebben, en die het gebruikt hebben. En dat helpt óók bij het begrijpen van de teksten die erin zijn vastgelegd. Als je handschriften en oude drukken ziet als meer dan dragers van teksten, als je ze ziet als artefacten, dan is er zoveel meer te leren dan wanneer je alleen naar de tekst kijkt.
Vanmiddag om 15.00 uur deel 2 van dit interview.
Afbeelding: Jos Biemans in de UB te Munster, met het Dyckse handschrift dat Maerlants Der naturen bloeme en Willem’s Van den vos Reynaerde bevat.
Foto: eigendom Jos Biemans
Gerard van der Leeuw zegt
Mooi interview, ben benieuwd naar het tweede deel. Maar waarom noemt u Munster niet gewoon Munster, met umlaut is Duits…….