Publicatie van dit stuk ging gisteren mis. Dit is een nieuwe poging
Door Marc van Oostendorp
Een van de vele dingen die we de afgelopen weken hebben kunnen leren is dat je prof. dr. Willem Otterspeer niet boos moet maken, want de man zal niet ophouden met zijn visie op de werkelijkheid te geven totdat iedereen verdoofd in de touwen hangt. Een van zijn geliefkoosde strategieën om duidelijk te maken dat de eerste door hem zelf samengestelde commissie achteraf uit volkomen incompetente leden bestond (en dat er niets mis was met de kwaliteit van het proefschrift) is roepen dat er sprake is van een ‘richtingenstrijd’ en dat de door hem zelf aangeschreven commissieleden dus onverhoeds allemaal tot de verkeerde richting bleken te behoren. Dat schreef hij in ieder geval deze week weer in de NRC.
Dat argument werkt, heb ik de afgelopen dagen gemerkt. Vooral op geesteswetenschappers die de discussie niet van nabij hebben gevolgd of die in een heel andere discipline zetten werkt het argument enorm kalmerend: ah ja, natuurlijk, stammenstrijd. Nee, dan ben je uitgepraat, dat moet je natuurlijk niet hebben.
Redeloze haat
Het is ook bij NWO of bij ongunstige anonieme beoordelingen van ingezonden tijdschriftartikelen een nuttig argument. De beoordelaar heeft gezegd dat ons project zeker niet gefinancierd kon worden: stammenstrijd. Iemand noemt onze methodologie rommelig: stammenstrijd. Iemand wijst erop dat we geen artikelen in onze publicatie citeren van na 1965: stammenstrijd met de ouderwetse nieuwlichters.
Ik hanteer het argument ook wel eens. Er zit tot op zekere hoogte ook wel wat in: er zijn nu eenmaal mensen die het licht hebben gezien en denken dat alle wetenschap maar op één manier kan worden uitgevoerd – de hunne – en die ieder onderzoek dat ook maar een beetje afwijkt van hun eigen norm in de felst mogelijke bewoordingen afwijzen. Ik schrik ook wel eens van de redeloze woede die over jonge promovendi wordt uitgestrooid omdat ze het wagen door professor De Groot te zijn opgeleid in plaats van door dr. Kleyn.
Pakket aan vereisten
Toch moet je er uitermate omzichtig mee omgaan, met dat argument. Het is natuurlijk om te beginnen al uitermate ongewenst dat er sprake is van zo’n stammenstrijd, het draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van het wetenschappelijk bedrijf. Ik geloof dat er verschillende redenen zijn waarom het de geesteswetenschappen (en in zekere mate de sociale wetenschappen) treft, bijvoorbeeld dat het gaat over zulke lastige onderwerpen (een mens is ingewikkelder dan een botsend atoom), en dat iedere aanname die je doet al snel raakt aan wat het betekent om mens te zijn. Mensen die het anders doen, hebben daardoor vaak een volkomen verkeerd mensbeeld en dat is natuurlijk onuitstaanbaar.
Dat is allemaal echter erg onverkwikkelijk en eigenlijk zou het tot het pakket aan vereisten voor iedere geesteswetenschapper (ik denk eigenlijk: iedere goede wetenschapper) moeten behoren dat hij op een verstandige manier weet te opereren in zulke ingewikkelde discussies. Er zijn mensen die de zaken anders zien en anders aanpakken en die daardoor op heel andere resultaten komen dan jij. Dat iemand uit een andere school komt, is geen argument; dat iemand zegt dat die andere school per definitie de enig juiste is, wel.
Idioten
Zo’n tolerante houding moet natuurlijk tegelijkertijd niet leiden tot het weghalen van iedere intersubjectieve standaard, zoals Otterspeer lijkt te menen als hij Marita Mathijsens eerdere poging weghoont toen ze probeerde geduldig uiteen te zetten wat goede criteria zijn voor een wetenschappelijke biografie (dat je niet zomaar iedere bron moet geloven, zeker niet als er roman op de kaft staat, bijvoorbeeld). Als zelfs de intersubjectiviteit geen criterium meer is, is het hek van de dam: niemand kan mij ooit bekritiseren om fouten want in mijn hoogstpersoonlijke wetenschappelijke paradigma zijn dat nu eenmaal geen fouten. (Toevallig heb ik gisteren met Roberta D’Alessandro een artikel gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Frontiers over een dergelijke discussie in de taalwetenschap: On the Diversity of Linguistic Data and the Integration of the Language Sciences.)
En dus horen paradigma’s, ‘stammen’, met elkaar in gesprek te blijven en elkaar te bekritiseren in de wetenschap, maar dan zonder te doen alsof andere groepen per definitie idioten zijn. Wie dat laatste doet, is af. De enige die dat in de hele discussie tot nu toe doet, is prof. dr. Willem Otterspeer.
Ik schreef eerder over een boekje van Otterspeer over de wetenschap waarin ik ook al concludeerde dat hij zelf veel intoleranter is voor mensen in andere paradigma’s dan die mensen zelf, terwijl hij juist openheid bepleit.
Jona Lendering zegt
Ik ben het vaak met je eens en dit keer helemaal. Het is ook héél herkenbaar.
Lucas Seuren zegt
Ik vind het een vreemd “argument” om simpelweg alle kritiek af te doen met de slogan “zij hanteren blijkbaar andere criteria, want zij zitten in een ander vakgebied.” Dat is volstrekt niet te rechtvaardigen.
Ik moet zeggen dat ik de redenering van Ottespeer sowieso niet kan volgen. Hoezo doet een goed schrijver niet aan bronnenkritiek of verantwoording? Ik lees met plezier de historische boeken van Tom Holland, en zelfs in die publieksboeken doet hij aan bronnenkritiek en verantwoording. Dat heeft weinig te maken met het beledigen van de intelligentie van de lezer; het toont dat je kritisch naar je data kijkt. Een proefschrift is immers een proeve van bekwaamheid, geen stukje lectuur.
Dat dat enkele decennia terug allemaal nog anders ging is natuurlijk ook geen argument om te zeggen dat het slechte over overbodige criteria zijn. Dat noemen we voortschrijdend inzicht; ontwikkeling van de academische methode.
Elk wetenschappelijk stuk moet voldoen aan bepaalde standaarden, afhankelijk van het soort wetenschap dat er wordt uitgevoerd. Dat daar een lijstje voor is is niet meer dan logisch. Dat afdoen als Brusselse regelgeving is veel meer een retorische truc dan stellen dat er een verschil is tussen een wetenschappelijke en publieke biografie (want je beledigt de intelligentie van je lezers pas echt als je denkt dat je niet schrijft voor een specifieke doelgroep).
Jos Houtsma zegt
Het stuk is me uit het hart gegrepen. In het zinnetje over Marita Matthijsen is geloof ik iets misgegaan. Maar de strekking is duidelijk. Je prijst haar poging om criteria uiteen te zetten voor een goede biografie. Mijn indruk was dat ze zich zelfs nog bescheidener opstelde: ze noemde dingen waar je volgens haar naar moet kijken als je je een oordeel over een biografie wilt vormen. De manier waarop meneer Otterspeer daar op reageerde – als door een wesp gestoken – was wel grappig.
eggels zegt
Teruglezen: Martin van Amerongen: Mijn leven, zijn leven. Over biografieen, autobiografieen, hagiografieen en anti-biografieen. CPNB 1993. De kortste autobiografie is van Gustave Flaubert. Viereneenhalf woord: ‘Madame Bovary, c’est moi.’ Hoe dik hoort een behoorlijke biografie eigenlijk te zijn? Martin Heidegger had hier een radicale mening over. De Duitse filosoof wenste zijn biografie tot zeven woorden beperkt te zien: “Hij werd geboren, werkte en ging dood.”De man had zo bleek, dan ook het een en ander te verbergen.”Of: Schrijf een dikkeduimbiografie zoals Nickel S. Dime over Dagobert Duck, “The secret life of Scrooge McDuck” , de belichaming in optima forma van het laatkapitalisme.
Martin en ik waren het helemaal eens: de beste biografie lag in de ramsj: Ernst Pawels’ Het leven van Franz Kafka.
Maar die schreef zijn biografie niet om er op te promoveren…..