Door Marten van der Meulen
Afgelopen woensdag was ik precies een jaar bezig met mijn promotieonderzoek. Min of meer bij toeval besloot ik om die dag ook eens een stukje te gaan schrijven aan een hoofdstuk dat in mijn uiteindelijke proefschrift zal verschijnen. Ik heb al een tijd allerlei aantekeningen liggen over de afbakening van het taaladvies dat ik bestudeer (ik schreef er al eerder over), maar nu wilde ik hier toch een wat formelere versie van maken. Opgetogen toog ik dus aan het werk, en al snel stonden er flink wat woorden op papier. De taal van die woorden? Het Engels.
Waarom schrijf ik in hemelsnaam mijn proefschrift in het Engels? Ik promoveer in Nederland, aan de afdeling Nederlandse Taal en Cultuur. De voertaal aan de universiteit waar ik promoveer is voor het grootste deel echt nog steeds Nederlands. Mijn begeleiders zijn Nederlands. Alle primaire bronnen die ik bestudeer zijn in het Nederlands gesteld. Belangrijkst van alles: de taal waar ik over schrijf is het Nederlands. En toch heb ik geen moment getwijfeld over de beslissing om in het Engels te schrijven.
Als je het zo leest, als ik het zo opschrijf, dan is dat natuurlijk best raar. Laakbaar ook: zou juist een taalwetenschapper die het Nederlands bestudeert niet moeten zorgen dat Nederlands de taal van de wetenschap blijft? Nou, ja en nee. Ten eerste is de taal van de wetenschap allang niet meer Nederlands. In geschreven vorm althans niet. Van bijvoorbeeld de proefschriften die in 2015 verschenen was slecht 3,2% in het Nederlands (zie Staat van het Nederlands onderzoeksrapport, pagina 253). Ten tweede beschouw ik mezelf niet als een onderzoeker van het Nederlands, die toevallig de taal bekijkt. Ik ben een taalwetenschapper, die (niet helemaal toevallig) het Nederlands bestudeert. Mijn gemeenschap is dus ook de internationale taalwetenschap, en die groep mensen is dan ook de primaire doelgroep van mijn proefschrift.
Veronachtzaam ik daarmee de Nederlandse wetenschappers? Geenszins. Ik ben zeker van plan delen van mijn onderzoek ook in het Nederlands te publiceren en te presenteren. Op 3 februari geef ik bijvoorbeeld als alles goed gaat een lezing op de Grote Taaldag in Utrecht, over de kwestie als/dan in 20e-eeuws taaladvies. In het Nederlands. Ik ben daarnaast bezig met het voorbereiden van een artikel over ‘je hoort het steeds vaker’ in taaladvies. Dat wil ik publiceren in een Nederlandstalig tijdschrift. Vorige week maandag gaf ik nog een lezing over de taal van politieke slogans. In het Nederlands. Maar de primaire doelgroep van mijn proefschrift is niet de Nederlandse taalwetenschapper: het is de taalwetenschapper. En voor die doelgroep is Engels de voertaal.
Ik merkte dat al op de conferentie waar ik in juni was. Afgezien van een Macedonische promovenda uit Leiden die onze taal had geleerd was ik de enige spreker van het Nederlands. Ik kan dan wel stug volharden in mijn taal, maar als ik daarmee mijn resultaten niet aan de man kan brengen, dan slaag ik niet in mijn doel. Wat is mijn doel eigenlijk? Daar is zowel een concreet als een heel esoterisch antwoord op. Het concrete doel op dit moment is om inzicht te krijgen in de relaties tussen taaladvies en taalgebruik. Het esoterischere doel is om een bijdrage te leveren aan het menselijke begrip van taal. In beide gevallen hoop ik dat anderen iets zullen doen met de resultaten van mijn onderzoek. Zo werkt dat in de wetenschap, althans dat vind ik: samen zwoegen we dag na dag om de Grote Toren van Kennis en Begrip een klein beetje beter te maken. Als ik wil dat andere steenhouwers en metselaars iets met mijn steentje doen, dan is het handiger om dat steentje Engels te maken.
Er is ten slotte nog een doelgroep voor mijn onderzoek: de niet-taalwetenschappelijke gemeenschap. Ik vind dat het mijn plicht is om de resultaten en methodes van mijn proefschrift ook voor die doelgroep te ontsluiten. Ik ga graag een andere keer in op de redenen. Maar van belang is nu dat je je kunt afvragen of mijn nieuwe kennis wel toegankelijk is voor iedereen, als mijn proefschrift in het Engels is. Het antwoord daarop is denk ik nee. Er is, lijkt me, een grote groep mensen die niet goed genoeg academisch Engels leest om zich door mijn aanstaande proefschrift heen te kunnen worstelen. Maar nogmaals: mijn proefschrift is niet bedoeld voor die mensen. Om die groep toch te bereiken is mijn plan om voor alle niet-taalwetenschappers met liefde een zogenaamde publieksversie schrijven. Een boek over mijn proefschrift specifiek bedoeld voor de niet-kenner, waarin ik begrippen kan uitleggen en meer context kan geven. Zo wordt iedereen bediend. Die publieksversie moet er gaan komen na de afronding van mijn proefschrift, dus laten we zeggen in het voorjaar van 2022. Geïnteresseerde uitgevers mogen zich alvast melden. Tot die tijd is er dit onderzoeksblog.
Dit is hoe ik erover denk. Ik ben benieuwd hoe anderen tegen deze lastige kwestie aankijken. Ik sta daarom, als altijd, open voor een constructieve discussie.
Dit stuk verscheen gisteren op het eigen blog van Marten van der Meulen.
Anton zegt
Du Perron, Hellinga en Bert van Selm hielden meer van discussies over de kern van de zaak. Als idealisten als Charivarius, Gerlach Royen, Henri Knap e.v.a. in de media van hun tijd het correctiewerk voortzetten van de schoolmeester van ‘het Nederlands’ – die iedereen had en kende – dan is het voor mij duidelijk dat hier geen correctie uit de 21e eeuw nodig is.
Voor een beschouwing over het moedertaalonderwijs in de vorm van http://www.talenexpo.nl/hoofdstuk.php?mnu=15 is veel te zeggen, maar ik kon die niet vinden in een of twee eerdere artikelen van de heer van der Meulen waarin bijna laatdunkend over die taalmeesters werd gerept.
msvandermeulen zegt
Uw reacties worden steeds vreemder. Waar laat ik me “bijna laatdunkend over die taalmeesters” uit? Geeft u toch bronnen!