Door Marc van Oostendorp
Toen ik nog jong was, lange blonde lokken had, en appelrode wangetjes, en toen ik de wereld vol mededogen en vertrouwen tegemoet trad, snapte ik helemaal niets van de taalliefhebbers.
Waarom moesten zij zich toch altijd overal maar aan storen? Wat was dat voor een wonderlijke ‘liefde’ die zich alleen kan uiten in gemopper en geklaag over wat er allemaal mis is? Een beetje alsof je wil bewijzen dat je van muziek houdt door eindeloos te jeremiëren over het tempo dat het Concertgebouworkest tegenwoordig aanhoudt of de vreselijke interpretaties van hedendaagse violisten, zonder ooit maar iets te zeggen over wat je dan wél gelukkig maakt. Liefde voor taal lijkt soms wel de meest rancuneuze vorm van beminnen die er is.
Inmiddels word ik ook al een dagje ouder – ach, waar zijn die lange blonde lokken, en wanneer toch werden mijn wangetjes hol en grauw – en hoor ik af en toe ook in mij een stemmetje zeuren over een of ander woord dat er verder ook niets aan kan doen. Dan raast het in mij dat er een vreselijke constructie op de radio voorbijkomt – ik heb het vooral bij de radio, of eigenlijk bij podcasts, dat ik woede voel opkomen doordat zo’n vervloekte jongere ineens meent dat ze mijn taal op zo’n manier kan mishandelen.
En nee, ik geef geen voorbeelden, want dat willen jullie veel te graag.
Natuurlijke reflex
In de loop van alle jaren dat ik met deze materie worstel is me één ding duidelijk geworden is: als je al iets hebt aan enige ergernis, dan zeker niet aan taalergernis. Je verandert er niets mee, want aan taal, en hoe de taal zich ontrolt, en hoe de generaties haar steeds weer net een beetje aanpassen voor de eigen wonderlijke doeleinden – daar verander je allemaal niets aan. Taalergernis uiten is je te buiten gaan aan een doelloos zwelgen in verdriet over het feit dat niet iedereen praat als jij, niet is als jij, dat anderen zich niets gelegen laten liggen aan al die regeltjes die jou al je hele leven in hun greep houden. Dat je er steeds minder toe doet en dat je binnenkort ook wel dood zal zijn.
Je kunt natuurlijk wel besluiten op die basis steeds grimmiger ingezonden brieven naar het internet te schrijven, maar je kunt ook proberen dat soort ergernissen te onderdrukken voordat ze zelfs maar je eigen bewustzijn bereiken. Taalergernis is een natuurlijke reflex, maar wel een ongezonde.
Allerleukste journalist
Dat heb ik dan weer wel altijd een nuttige functie voor de taalkundige gevonden: proberen de mensen die zich zo vruchteloos ergeren minder ongelukkig te maken door ze te wijzen op de zinloosheid en het zelfdestructieve aspect van hun zelfopgelegde woede. Ik weet eigenlijk niet of ik daar ooit zelfs maar bij één persoon in geslaagd is. Maar als het er maar één is, dan lijkt het mij allemaal nog steeds niet om niet geweest: dan kun je laten zien dat de taalkunde mensen toch iets gelukkiger kan maken, of iets minder ongelukkig
Om die reden vind ik het betreurenswaardig als taalkundigen de neiging om je zinloos te ergeren, aanwakkeren. Natuurlijk, in de journalistiek is het een populair genre, waarmee je goed boekjes en kranten kunt verkopen (Japke-d. Bouma, de allerleukste journalist die er is, liet me onlangs zien hoe zij in haar eentje meer dan de helft van het internetverkeer voor NRC genereerde door een lijst te plaatsen met 10 ergernissen).
Irrationaliteit
Maar daarom hoef je er als taalwetenschapper nog niet aan mee te doen. Ik betreur ook ieder jaar de Weg met dat woord!-verkiezing die het Instituut voor de Nederlandse taal steeds weer organiseert. Dat dit jaar genderneutraal won, was echt pijnlijk – zo’n woord wegstemmen heeft ook nog eens een politieke betekenis waar een dergelijk instituut zich niet voor dient te lenen. (Zoals pijnlijk was dat eerder een keer me als bezittelijk voornaamwoord won – dat is niet eens een woord, maar een spelwijze.)
Taalkundigen hoeven ook natuurlijk geen overdreven positief beeld van de taal te schilderen, maar in ieder geval zouden we ons aller doel moeten zijn om irrationaliteit te bestrijden. Volgend jaar, hoop ik: Weg met die ergernis!
Het is natuurlijk mogelijk voor liefde om zich op manieren te uiten die wij niet per se herkennen, of waar wij ons over verbazen. Daar is in principe niets mis mee. Bovendien is het in principe ook een wetenschappelijke vraag, welke woorden de meeste ergernis oproepen. Als je dat goed onderzoekt kan het zelfs behoorlijk interessant zijn, omdat het inzicht kan geven in de belevingswereld van de gemiddelde taalgebruiker. Juist in het geval van de verkiezing van genderneutraal is pijnlijk aangetoond dat een idee als tolerantie helemaal niet zo wijdverspreid is als we graag geloven. Ik vind de verkiezing van dit woord belachelijk, maar ik vind het wel interessant om te zien dat deze afkeer blijkbaar zo sterk aanwezig is.
Dat gezegd hebbende vind ik de verkiezing op zich onbegrijpelijk en laakbaar. Dat maatschappelijke doel is er namelijk helemaal niet. Het gaat alleen maar om het vragen van aandacht. Nu is dat tot op zekere hoogte óók begrijpelijk, maar niet op deze manier. Dat woord, zoals je zelf al zegt, gaat niet verdwijnen (over de eventuele impact van taalergernis op taal hebben we het een andere keer nog wel). Het enige wat je met deze verkiezing doet is lekker samen ergeren. En dat wordt dan gedaan van onze belastingcenten, door heuse taalkundigen. Misschien kunnen we het nomineren voor de Weg met die Verkiezing-verkiezing.
Beter is: je wilt, je zult en rancuneust. Engelstalige mediainvloed? ….persoon in geslaagd BEN.
Van 1978 tot 2013 gaf elke taalkundige (maar geen enkele taalschoolmeester want die hadden allemaal reeds een tuin op hun buik) desgevraagd als antwoord dat er geen fout Nederlands bestond. Wel was er dynamisch Nederlands dat zich voortdurend ontwikkelde. De taalkunde schrijft niets voor, zij beschrijft.
Neem ik een herschikking van roillen waar?
Een Weg-met-dat-woord!-verkiezing is extra pijnlijk in een maand waarin het Amerikaanse Ministerie van Gezondheidszorg het Center for Disease Control and Prevention (CDC) heeft ‘verboden’ woorden/termen te gebruiken als ‘diversity’, ‘transgender’ ‘evidence-based’
‘science-based’ …
(Laat gods woorden over gods akker lopen …)
Hier gebeurt iets wat ik vreesde: een ludieke, nogal onnozele eindejaarsverkiezing in de Lage Landen wordt in verband gebracht met Trumps zeven verboden woorden (waaronder ‘transgender’). Dat lijkt me een sterk staaltje identiteitspolitiek. De tegenstander is in dit geval immoreel en zou geen open blik hebben.
Ter overzijde kan men vervolgens clusters samenstellingen aanwijzen met ’-neutraal’ en ‘-normatief’ en ‘-foob’, die dan uit de koker van zogeheten gutmenschen moeten komen. Met nog een joekel van een vooroordeel wordt vervolgens hypocrisie vastgesteld: de bedenkers van al dat moois zijn zelf wit en 100% hetero of homo?
Wat mij zou benieuwen is of iemand enige esthetiek kan ontwaren in die samenstellingen – waarvan het belang en het nut, ik zeg het maar, voor mij buiten kijf staan. Misschien twitteren ze makkelijk weg?
Verder ben ik nogmaals bij Van Dale gaan kijken. Het woord ‘genderneutraal’ blijkt ‘voorlopig toegevoegd in oktober 2016’ (‘transgender’ doet sinds oktober 2008 mee). Vaste waarde, dus zonder datum, blijkt ‘genderstudies’.
Mij intrigeert de chronologie van specifieke toevoegingen rond deze term:
Gendertest okt 2007
Genderisme okt 2009
Genderdiscriminatie okt 2009
Gendercake mei 2013
Genderdysfoor (ook al!) mei 2014
Genderidentiteitsstoornis mei 2014
Nadien zijn er nog slechts voorlopige noviteiten: ‘gendergelijkheid’ (apr 2016) en, nog zo’n klinkklare samenstelling, ‘genderfluïde’ (okt 2016).
Hoe gradueel ook, ergens is hier volgens mij een verschil met pakweg ‘vitaminerijk’.
Allereerst bedank ik Marc van Oostendorp voor zijn bijna achteloos neergetikte sofisme ‘Liefde voor taal lijkt soms wel de meest rancuneuze vorm van beminnen die er is.’ Daarna beken ik schuld soms ook te jeremiëren.
Nu zou ik een kanttekening willen maken bij wat zowel Van Oostendorp als, in zijn reactie, Marten van der Meulen beweert: dat het politiek-ideologisch gênant is dat het woord ‘genderneutraal’ als irritantste van 2017 is gekozen.
Natuurlijk verwekte die keuze meesmuilend commentaar, waarbij dat van Ger Groot me is bijgebleven: ‘een soort neo-kolonialisme, waarin de onbeschaafde omgangstaal op strategische punten bezet wordt door missionarissen van het neutrale heil’ (Trouw, 10-12-2017). Voordien blijkt Nausicaa Marbe, die politiek nog duidelijker positie kiest, te hebben gerept van ‘genderneutraalvrij’ (De Telegraaf, 22-9-2017). Dat begrijp ik althans uit de rubriek Het Woord van de Dag dat de Taalbank toen opdiende.
Toch kan bij alle goede bedoelingen van het woord ‘genderneutraal’, en de sympathie die het bij mij oproept, niet worden ontkend dat het inexact is. Daarmee vertel ik niets nieuws. Lees het hoofdstuk ‘Taal en etiquette’ in Maxim Februari’s boek De Maakbare Man (2013). Laconiek genuanceerd laat hij zien welke ladingen de vlag ‘genderneutraal’ niet dekt. Op verzoek van NRC-Handelsblad deed hij dat later, als aangezochte antagonist van Mounir Samuel, dunnetjes over: https://www.nrc.nl/nieuws/2017/07/28/hutsekluts-van-hippe-onzin-12284648-a1568234
Het komt erop neer dat ‘genderneutraal’, populair gezegd, niet inclusief is. Laat staan dat het zelf neutraal kan zijn. Uiteraard vertegenwoordigt het evengoed belangen. Ik denk dat hieraan niet te ontsnappen valt, maar zou er een alternatief bestaan dat minder irriteert? Op dit weblog heeft Lucas Seuren ‘genderneutraal’ al afgebakend van ‘geslachtsneutraal’: http://www.neerlandistiek.nl/2017/10/genderneutraal-of-geslachtsneutraal/. Zal het heil van een neologisme moeten komen?
Aandacht verdient de formele kant van het woord. Onlangs vergeleek ik het met nog zo’n onvrolijke tweeledige samenstelling: ‘heteronormatief’. Sinds wanneer zijn zulke combinaties van substantief met adjectief gangbaar?
De standaard is volgens mij gezet door ‘klimaatneutraal’. Het blijkt pas in oktober 2007 toegevoegd aan Van Dale. Net als ‘klimaatmoe’,’klimaatschadelijk’ en ‘klimaatvriendelijk’ (met als betekenis: ‘niet buitensporig veel ongunstige gevolgen voor het klimaat hebbend’). Het is cynisch dit op te vatten als gevolg van de toenemende aandacht voor het milieu. Alsof een serieus probleem modieus kan zijn.
Uit de elektronische Van Dale leer ik verder dat ‘CO2-neutraal’ nog twee jaar later werd toegevoegd, in oktober 2009.
Heden geeft dit woordenboek geen aparte vermelding aan ‘-neutraal’, dus als achtervoegsel. Zoals dat bij ‘-gewijs’ sinds jaar en dag wel het geval is.
Tot slot voel ook ik het sociologische gewicht dat aan deze verkiezing wordt toegekend. Vlaanderen verkoos bij dit concours anno 2017 nota bene ‘Ik heb zoiets van’, dat in Nederland zo’n beetje uit het stenen tijdperk stamt. Des te opmerkelijker dat de Vlaamse overheid ondertussen een term verbreidt als ‘genderambigu’ (https://overheid.vlaanderen.be/genderneutralewc).
Van mij mag de werkelijkheid de eerste en laatste toetssteen blijven. Hopelijk wordt het kakelverse Noord-Nederlandse Woord van het Jaar, ‘Appongeluk’, door passende maatregelen en dito gedrag wel degelijk uit de wereld geholpen.
Een kleine kanttekening mijnerzijds. Ik ben nog van de in sommige kringen als ouderwets geziene school die meent dat het nastrevenswaardig is om in wetenschappelijke zaken een zekere politieke neutraliteit in ieder geval na te streven. Ik vind het dan ook niet zozeer genant dat men met de keuze van het woord ‘gender-neutraal’ een eventueel verkeerde politieke houding aan zou nemen, als wel dat men de verkiezing door een politiek debat heeft laten kapen.
Uitstekend verwoord. Ik denk dat het woord vooral in combinatie met een zelfstandig naamwoord ergernis opwekt. Onder meer het gevoel van wat je bent is niet zo relevant als je bijvoorbeeld naar het toilet moet. Je kunt daarom deze hokken beter gewoon (mensen)toiletten noemen.
Dames en heren, zijn hopeloos ouderwetse woorden. Om die reden die woorden te vervangen in: ‘Beste reizigers’ (NS) komt wellicht beter over. Helaas zijn er ook anderen geïnteresseerd in info. Dus ook hier geldt dat je beter kunt beginnen met: Beste mensen. Zelfs die woorden kun je weglaten door simpelweg te beginnen met: Attentie, attentie… Dan is de Dierenpartij ook tevreden.
Oeps: Partij voor (en van) de Dieren
Ik denk eigenlijk dat iedere ergernis over taal – nee, sterker nog: iedere ergernis van wat voor aard dan ook; nóg sterker: iedere gevoelsuiting – een duidelijk herkenbare politieke dimensie heeft. Helemaal niet erg toch.
Ik ben bang dat voor taalergernis hetzelfde geldt als voor eender welke ergernis: Het zegt meer over degene die zich ergert dan over het onderwerp zelf. Taal als spiegel.
Wat dan ook geldt voor ergernis over ergernis.