Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1918 was? Deze week aandacht voor vijf in 1917 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een publieksverkiezing van de beste bundel. Vandaag als derde de bundel Liederen van Jacob Israël de Haan, ingeleid door taalkundige Marc van Oostendorp, die ook vijf gedichten uit deze bundel koos.
*
Jacob Israël de Haan – Liederen
Aan eenen jongen visscher
Rozen zijn niet zoo schoon als uwe wangen,
Tulpen niet als uw bloote voeten teer,
En in geen oogen las ik immer meer
Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen.Achter ons was de eeuwigheid van de zee,
Boven ons bleekte grijs de eeuwige lucht,
Aan ’t eenzaam strand dwaalden alleen wij twee,
Er was geen ander dan het zeegerucht.Laatste dag samen, ik ging naar mijn Stad.
Gij vaart en vischt tevreden, ik dwaal rond
En vind in stad noch stiller landstreek wijk.Ik ben zóo moede, ik heb veel liefgehad.
Vergeef mij veel, vraag niet wat ik weerstond
En bid dat ik nooit voor uw schoon bezwijk.
Weinig Nederlandse dichters hebben de onrust van het jaar 1917 zo beeldend onder woorden gebracht als Jacob Israël de Haan (1881-1924) in zijn bundel Liederen. Dat kon ook bijna niet anders, want die onrust zat ook in hemzelf, een man die voortdurend op reis was, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin. Eerder had hij al opzien gebaard met de expliciet homoseksuele romans Pijpelijntjes en Pathologieën. Een paar jaar na verschijning van Liederen zou hij als zionist vertrekken naar Palestina om er uiteindelijk als orthodoxe jood te worden neergeschoten.
Al die thema’s zitten in Liederen en nog meer. Het is een bundel die alleen in 1917 geschreven had kunnen worden. Hij begint met een aantal ‘liederen’ die gewijd zijn aan de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog; daarna volgen een aantal gedichten gericht ‘aan Russische vrienden’: rond 1913 was De Haan zich hard gaan maken voor de (vaak socialistische) politieke gevangenen in Russische gevangenissen; hierna volgen nog veel andere sonnetten en ‘liederen’ die over het algemeen wat minder rechtstreeks politiek zijn. Zij beschrijven minder de onrust in de buitenwereld en meer die in De Haans persoonlijke leven.
Want De Haan wekt de indruk geen Wereldoorlog en geen aanstaande Russische revolutie nodig te hebben gehad om onrustig te zijn. Uit de Liederen kun je destilleren hoe hij onder andere naar Londen reisde, en naar Bretagne. En net als in de romans speelt ook hier homoseksualiteit een belangrijke rol: De Haan bezocht de gevangenis van Reading en bezingt in twee liederen het lot van de homoseksuele Britse schrijver Oscar Wilde, die er aan het eind van de negentiende eeuw gebroken werd.
Te midden van al dat tumult vond De Haan ook rust en schoonheid, bij mooie jongens. Liederen biedt ook plaats aan enkele van de mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse literatuur, zoals de sonnetten die hij schreef over een Bretonse jonge visser met wie hij kortstondig een verhouding lijkt te hebben gehad, zoals ‘Aan eenen jongen visscher’ met de beroemd geworden regel ‘naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’. Toch zat ook in deze liefdes de onrust al ingebouwd, blijkens de laatste regel van dat sonnet: ‘En bid dat ik nooit voor uw schoon bezwijk.’
De andere door Van Oostendorp geselecteerde gedichten zijn te vinden bij Laurens Jz. Coster.
Laat een reactie achter