Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (159)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Afscheid van Holland
Twintig jaar vrijheid, twintig jaar verraad
aan het edelste. Ik hard u, Holland, niet
met dit gelaat, waarop geschreven staat:
ziehier die zich voor geld aan ieder biedt.Het valt mij zwaar dat ik mijn land verlaat.
’t Ware tè zwaar als ik het nìet verliet:
gelijk een mens die van een mens weg gaat,
niet hardend dat hij hem ontluisterd ziet.Ik had u lief en leerde u verachten,
Holland. Ik groeide op onder uw stem:
het water dat als kind mij wakker riepwanneer het stormde onder Woudrichem.
Nòg gaan de wolken over het Hollands Diep.
Gij zijt mijn land, gij blijft in mijn gedachten.(Ida Gerhardt, De ravenveer)
De dichter kan soms ten prooi vallen aan haar eigen stijlfiguren. Dat gebeurde Ida Gerhardt, geloof ik, in dit gedicht, dat ze in 1965 schreef – na twintig jaar vrijheid sind de Tweede Wereldoorlog dus, en kennelijk twintig jaar verraad, voor een herdenkingsnummer van Maatstaf.
Gerhardt was sterk als ze op haar bitterst was, en op bitterheid wordt de lezer hier in ruime mate getrakteert. Wat nu precies het ‘edelste’ is dat Holland verraden heeft in ruil voor geld – de dichteres verwaardigt zich niet eens er melding van te maken. Het land heeft zich ontluisterd, en dus is het volkomen logisch dat ze dreigt het te verlaten als een ontgoochelde, als iemand die ‘niet hardt’.
Dat gebruik van harden is, in ieder geval in mijn omgeving, helemaal verdwenen, behalve in de aanvoegende wijs niet te harden. Dat er wel behoefte is aan een dergelijke uitdrukking, blijkt uit het feit dat het opengevallen gat gevuld wordt door het niet trekken.
Holland
Hoe dan ook is dit alles natuurlijk metonymisch: ‘Holland’ heeft helemaal geen gezicht en is ook niet in staat tot verraad, als staatkundige eenheid niet en als geografisch gebied nog veel minder. Het gaat de dichteres om de mensen die in Holland wonen, de zogeheten Hollanders die zich zo vreselijk gedragen hebben dat zij zich genoodzaakt vindt elders haar heil te zoeken. (Aan dat dreigement heeft ze nooit uitvoering gegeven, tenzij om op vakantie te gaan, al verwees ze zelf naar die vakanties als ‘ballingschap’.)
In de laatste zes regels gaat het ineens juist over Holland als een gebied. Je krijgt de indruk dat de dichteres de natuur waardeert. “Ik had u lief” en vervolgens gaat het over de stem van het water, de storm en de wolken.
Er is helemaal geen tegenstelling. Er is geen enkele reden waarom men een landschap niet kan liefhebben en de bewoners van dat landschap niet verachten. (Sterker nog, we weten dat Gerhardts afkeer van de Nederlanders voor een deel voortkwam uit de manier waarop zij het landschap in de decennia na de oorlog verkwanselden.) De tegenstelling wordt alleen gecreëerd doordat Holland op allebei die fenomenen van toepassing wordt verklaard.
Sorry, mevrouw Gerhardt
Dan is er nog iets eigenaardigs in dit gedicht: hoewel in de eerste vier en in de laatste zes regels het land rechtstreeks wordt aangesproken (‘ik hard u niet’, ‘ik had u lief en leerde u verachten’), richt de dichter zich in het tweede kwatrijn tot een onbekende ander – iemand die wel Nederlands kan lezen, maar waarschijnlijk part noch deel heeft aan het ‘verraad’ – en spreekt ze, afstandelijk, van ‘mijn land’ en ‘het’. Daardoor worden de twee betekenissen van Holland, die van het verraderlijke volk en de fraaie natuur, kennelijk gescheiden.
Het is net alsof de dichteres eigenlijk ook wel aanvoelde dat er iets niet klopte met haar liefde en haat voor Holland. Alsof ze wilde dat de Hollandse lezer zou opstaan en zou zeggen, sorry, mevrouw Gerhardt, we zullen het niet meer doen. En dat het dan weer goed zou zijn en ze onder de wolken van het Hollands Diep kon blijven wonen.
Laat een reactie achter