Door Michiel de Vaan
wouw ‘reseda luteola’, plant waaruit gele verfstof wordt gewonnen
Middelnederlands woude v. (1288–1301) ‘wouw, plant gebruikt voor het verven van textiel’, wouwe (1498, Leiden), Nieuwnederlands woude (nog sporadisch in de 16e eeuw), wouwe (1554), wauwe (1562), wou (1531, Leiden), wouw (1696) ‘reseda, geelvervende plant’. Afleiding: Mnl. wouden ww. (1296-1298) ‘verven met wouw’, wolden (1451–1460), Nnl. wouden (1531), wouwen (1793).
Verwante vormen: Middelnederduits wolde (1262, in een Latijnse tollijst); Middelengels wolde, welde, Nieuwengels weld ‘wouw; kleurstof uit wouw’. Deze vormen veronderstellen Oudengels *wealde. Frans gaude kan uit een Oudnederlandse of Westfrankische vorm *walda stammen. Mnd. waude en Nieuwhoogduits Wau (sinds de 18e eeuw) zijn met de lakenhandel uit het Nederlands ontleend.
Nederlands en Engels wijzen samen op Westgermaans *waldō(n)- v. ‘wouw’. De verdere etymologie is omstreden. Polomé’s reconstructie als PIE *gwhol-tā- ‘de gele’ (uit 1948 in Revue Belge de Philologie et d’Histoire 26, p. 541–568 ) is niet meer houdbaar omdat de wortel van geel niet meer met initiële *gwh– wordt gereconstrueerd.
Kroonen (2013: 569–570) pakt het oudere voorstel van een verbinding met het Latijnse lūtum ‘reseda luteola’ weer op. Vanwege de identieke betekenis is dat inderdaad aantrekkelijk. Maar aangezien Germaans *waldō- uit pre-Germaans *wolt- zou moeten komen, terwijl het Latijnse woord op *(w)lout-, *(w)loit- of *(w)lūt- moet teruggaan (zonder dat de aanwezigheid van *w- zeker is), zouden beide talen de plant dan van een onbekende derde (substraat)taal hebben ontleend waarin het woord in elk geval w, l en t bevatte. Bij een cultuurplant als de reseda luteola, die waarschijnlijk vanuit het Middellandse Zeegebied en Klein-Azië over Europa is verspreid, hoeft een dergelijk scenario niet te verrassen.
Daarnaast bestaat nog de alternatieve, in het Oxford English Dictionary genoemde verbinding met PGm. *walϸu- ‘woud’, Duits Wald, uit PIE *wólH-tu- ‘het haar’ (vgl. Keltisch *wolto- ‘haar’ zoals in Oud-Iers folt, Welsh gwallt). Indien het daaraan verwant is, komt WGm. *waldō(n)- uit een PIE voorouder *wolH-téh2– ‘haren, bos haar’, die dan overdrachtelijk voor de plant reseda luteola gebruikt is. Gezien de recht opgaande bloemstengels en de weinige vertakkingen van de wouw is dat niet geheel ondenkbaar; in het algemeen is een verbinding tussen ‘haar’ en hoog opschietend gewas wel vaker te vinden, vergelijk bijvoorbeeld Avestisch varǝsa- ‘haar’ maar Sanskrit válśa- ‘twijg, scheut, spriet’, beide uit PIE *wolḱo-. Uiteraard zijn er wel meer planten die recht omhoog groeien, maar dat kan geen argument zijn tegen het daadwerkelijk voorkomen als benamingsmotief in een concreet geval.
Kijk hier voor een doe-het-zelf handleiding voor het verven met reseda.
Laat een reactie achter