Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (158)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Portret Theodora van B.
De vrouw, die ordent in het ochtendlicht
bloemen, instrumentarium en boek,
tipt nog een droppel met een witte doek
en stelt de stoel, die stijgt zonder gewicht.De morgenruiker houdt nog knoppen dicht.
De kamer wacht, gereed, het vroeg bezoek.
Het nadert, kaatseballend, om de hoek:
het kind komt binnen met een fris gezicht.Er is bedrijvigheid. Het vult het glas
en zet zich ernstig in de goede stand.
Het wacht de handelingen die het kent.Tussen zacht babbelen tikt het instrument.
Zij wonen samen in dit veilig land.
Het blonde kind. De vrouw in witte jas.(Ida Gerhardt, uit De slechtvalk)
Een gedicht uitleggen is altijd ook het gedicht een beetje verpesten. In dit ‘portret’ van Theodora B, komt Theodora ogenschijnlijk alleen voor in de eerste paar regels en de laatste paar – althans, het is logisch om te veronderstellen dat zij ‘de vrouw’ is waar het daar om gaat. (In haar informatieve en mooie biografie legt Mieke Koenen uit dat Gerhardt haar tandarts zeer dankbaar was; en dat deze net overleden was.) Verder gaat het over de kamer, de bloemen en het kind, en dat alles op een onpersoonlijke manier (‘er is bedrijvigheid’). Die vrouw heet ‘de vrouw’ en omdat ze ook nog eens een witte jas aanheeft is ze een instantie.
Tegelijkertijd is dit gedicht wel degelijk een portret – een portret van iemand die kennelijk samenvalt met haar omgeving en het kind dat ze verzorgt, maar die precies in dat samenvallen haar persoonlijkheid vindt.
Waarom zou het gedicht minder mooi zijn geweest als de dichter expliciet had gemaakt dat Theodora tandarts was? Je maakt het nu op uit drie details: de witte jas, het glas en de stoel die ‘in de goede stand’ moet worden gezet – nu niet bepaald de centrale attributen van het tandartswezen, maar bepalend genoeg om eenduidig te zijn.
Het heeft iets te maken met Theodora, de onnadrukkelijke manier waarop zij kennelijk zo’n kind tegemoet treedt, zodat het ook zelf min of meer vergeet dat het bij de tandarts zit. Het gedicht representeert zelf het ‘zachte babbelen’ waartussen alleen onnadrukkelijk een instrument tikt. Theodora maakt het beangstigende tot een ‘veilig land’ door aandacht te besteden aan de details. Net als de dichter, in ieder geval in dit gedicht.
Er zijn ook nog wel een paar geheimzinnige details. Vooral: wat is dat voor boek? Wat doet dat in een tandartsenpraktijk?
Gert de Jager zegt
Het boek met afspraken.
Gerard van der Leeuw zegt
Het is ongetwijfeld het afsprakenboek waarin staat wie wanneer komt.
Marc van Oostendorp zegt
Maar ligt dat boek dan in de spreekkamer?
Gerard van der Leeuw zegt
Er is nergens sprake van een secretaresse/assistente: ze niet het blijkbaar alleen. Dus: ja! *denk ik)
Marc van Oostendorp zegt
Interessant. Ik heb mijn hele leven alleen tandartsen gekend met assistenten. En dat die assistenten de afspraken maakten. Het past natuurlijk wel in het eenzame universum dat Gerhardt hier schetst.
Gerard van der Leeuw zegt
Mijn eerste tandarts (en het was niet zo’n beste) deed ook alles alleen……. He kan eventueel ook een boek zijn waarin de tandarts bijhoudt wat er moet gebeuren/ al gedaan is. tegenwoordig staat dat natuurlijk op de computer, .
Marc van Oostendorp zegt
Ja, ik heb het een beetje anachronistisch gelezen.
Gerard van der Leeuw zegt
De stoel en die ellendige boor zijn nog nauwelijks veranderd…… Verder is er natuurlijk enorm veel veranderd. Maar het blijft een groots sonnet.
Mient Adema zegt
Dat kind komt binnen met een fris gezicht. Heeft zich boven net gewassen. Kaatseballend in zo’n interieur, tenminste als de hoek van de gang wordt bedoeld. Gaat nota bene zelf dat glas vullen. Waar bemoeit-ie zich mee? Weet wat er gaat gebeuren. Hoezo, als dit zijn eerste consult zou zijn? Vrouw en kind moeten haast wel moeder en kind zijn. Zij wonen samen in dit veilig land.
Onzin natuurlijk, maar wel verleidelijk om te veronderstellen