Door Jos Joosten
Gisteren schreef Marc van Oostendorp op Neerlandistiek een verstandig stuk over Wim Hazeu’s biografie van Lucebert, strekking: had de biograaf niet bezonkener te werk moeten gaan en zijn materiaal verdergaand moeten analyseren? Ik denk dat Van Oostendorp een goed punt heeft. Hazeu’s eigen verhaal is dat hij, nadat hij de beruchte brieven van de jonge Lucebert in handen kreeg, zijn hele boek heeft herschreven. In werkelijkheid vallen de lezer vooral evident ingevoegde passages (vaak tussen haakjes) op in het genre: zou hij hier niet hebben teruggedacht aan zijn eigen misstap?
Veel curieuzer dan die, vaak nogal hineininterpretierende, overwegingen is de schets van de historische context. In het oog springt bijvoorbeeld Hazeu’s omgang met Karel Appel.
‘Karel Appel dacht niet aan gevaar.’, schrijft Hazeu. Om meteen daarop een karakterisering van de held in kwestie te geven: ‘Om pragmatische redenen was hij lid geworden van de Kultuurkamer, een variant van de Duitse Reichskulturkammer. (…) Het Departement van Voorlichting en Kunsten gaf hem financiële ondersteuning voor kostgeld en studie: 65 gulden (430 Euro in 2018) per maand. Het departement kocht van hem bovendien zes impressionistische schilderijen (…).’ Ten slotte meldt Hazeu dat Appel ‘een protégé was van de matige portretschilder en NSB-er Ed Gerdes, prominent heerschap van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten’.[p.78]
Het is natuurlijk een beetje aandoenlijk om te zien dat Wim Hazeu hier een vooraanstaand NSB-er 75 jaar na dato zomaar voor ‘matig portretschilder’ durft uit te maken en hem parmantig als ‘heerschap’ betitelt. Dat lijkt me verzetskruiswaardig. Relevanter dunkt me het frame dat Hazeu neerzet: de Grote Appel versus de fascistische prulschilder.
De Karel Appel die ‘niet aan gevaar’ dacht.
Maar welk gevaar bedoelt Hazeu precies?
Uiteraard is de discussie over fout en niet-fout in de afgelopen decennia zeer genuanceerd, maar mij dunkt dat Appel desondanks naar alle redelijke maatstaven ‘fout’ genoemd mag worden. Iets wat overigens geen nieuws is. Eind jaren zeventig stond het al in het proefschrift van Hans Mulder en recent beschreef Claartje Wesselink in haar dissertatie ‘Kunstenaars van de Kultuurkamer’ ook hoe Appel welbewust de hand boven het hoofd gehouden werd door Sandberg, de fameuze linkse directeur van het Stedelijk Museum.
Sandberg was vroeg op de hoogte gebracht van Appels oorlogsverleden door Amsterdamse oud-verzetsmensen. Deze informatie hield de ‘onnavolgbare Sandberg’ (dixit Hazeu) bewust achter. ‘Sandberg maalde er niet om’, meldt de biograaf ferm en hij voegt eraan toe dat de onnavolgbare museumdirecteur vast ‘ook niet om het verleden van Lucebert [zou] hebben gemaald, als hij daarvan op de hoogte was geweest’. [p.158] Sandbergs verdoezelen van informatie uit verzetskringen framet Hazeu als werk van verklikkers: ‘Op de envelop van een verklikkersbrief die Sandberg over Appel kreeg, schreef hij: “Opbergen”.’
Het is me niet duidelijk wat Hazeu precies beoogt met zoiets als zijn omgang met Appels oorlogsverleden. Ziet hij de misstappen van de schilder als verzachting in relatie tot Lucebert? Kwestie is dat hun beider ‘oorlogsverleden’ van een totaal verschillend karakter is. En opmerkelijk genoeg kun je over de respectieve ernst daarvan ook van mening verschillen.
Zelf zou ik geneigd zijn om – als het moet – Appels structurele en institutionele collaboratie veel zwaarder te laten wegen dan Luceberts, weliswaar zonder meer abjecte, uitlatingen als jongen van achttien in de privésfeer. Deze week stelde de Groningse hoogleraar Hans Renders bij ‘Met het oog op morgen’ juist precies het omgekeerde: Appel en Andreus betitelde hij als ‘meelopers’ terwijl hij Lucebert juist zijn uitlatingen veel kwalijker leek te nemen. Ook nu valt daar dus nog over te discussiëren.
Het voorbeeld van Appel laat vooral zien dat Hazeu als gevolg van de Lucebert-brieven uit Duitsland een onhandig soort verdediging heeft trachten op te bouwen. Wat dat betreft heeft Marc van Oostendorp volledig gelijk: de biografie was gebaat geweest bij zorgvuldiger onderzoek. Ik zou zeggen: nauwkeuriger studie van de oorlogsperiode en de periode er direct na; van de instituties die in het geding waren (te beginnen bij de complexe(re) geschiedenis van de Arbeitseinsatz). En een veel kritischere omgang met bronnen. Hazeu heeft er in de hele biografie so wie so nogal een handje van om contemporaine teksten, ongepubliceerd materiaal, interviews (het meest precaire genre voor elke literatuurhistoricus), persoonlijke mededelingen aan de biograaf én, als het zo uitkomt, poëzie van Lucebert op één hoop te gooien als geheel gelijkwaardige informatiebron. Het is toch nogal wat anders of je een terugblikkend interview met de gelauwerde Lucebert aanhaalt of een contemporain tekstfragment.
Ten slotte werd ook ik, al lezende, gefascineerd door een kwestie die Van Oostendorp aan de orde stelt:
‘Er wordt ons bijvoorbeeld niets verteld over wie Tiny Koppijn precies was. Terwijl het toch opvallend is dat Lucebert deze dingen alleen aan haar schreef en niet aan zijn andere vrienden of vriendinnen. Wat was zij voor iemand dat precies zij dit soort brieven kreeg? Waar gingen die epistels verder over? Wat was haar reactie op Luceberts smerige praatjes?’
De paar details die Hazeu namelijk wél noemt, geven aan dat daar inderdaad veel meer uit te zoeken was geweest. Lucebert leert Koppijn kennen als collega in een fotoatelier aan het Spui, waar ze beiden foto’s retoucheren van klandizie ‘van hoeren en andere vrouwen die Duitse soldaten wilden behagen met hun diepe decolletés op foto’s.'[p.66] Na het werk ging Lucebert regelmatig mee met Koppijn naar haar kamer, waar ze ‘over Duitse schrijvers kon spreken en gedichten in het Duits citeren’. [p.56] Koppijn zelf had ‘veel verdriet’ gehad, zo meldt Hazeu terloops, over haar eerste vriendje die ‘sneuvelde aan het Oostfront toen zij zeventien was’.[p.101] ‘Pro-Duits was zij niet’, zegt Hazeu meteen erachteraan, met als enige bron: een mededeling van Koppijns dochter in 2017.
Hier had (inderdaad) veel verder uitgezocht en gecontextualiseerd moeten worden: wat was de toon en setting van de specifieke combinatie van Lucebert en zijn hartsvriendin Koppijn in hun brieven? Welk referentiekader hadden zij? En: alleen zij. Lucebert deed kennelijk in andere brieven dergelijke uitlatingen niet. Wilde de 18-jarige Amsterdamse puber misschien zijn meisje imponeren met taalgebruik waarvan hij dacht het haar aanstond? Dat ze zich in afzondering eigen hadden gemaakt? Waarover waren al die gesprekken op Koppijns kamer – gelardeerd met Duitse dichters en gedichten in het Duits – gegaan?
Door het ontbreken van zo’n zorgvuldigere analyse van tekst en context lag het voor de hand dat Luceberts oprispingen gereduceerd zouden worden tot de journalistieke soundbites en het voorpaginanieuws dat ze werden.
En de conclusie zou na een zorgvuldiger analyse best dezelfde hebben kunnen blijven, maar dan in elk geval wel met reden.
Wouter van der Land zegt
Goede nuances weer over deze kwestie, maar het uitgeversperspectief moet m.i. toch ook betrokken worden. Biografieën zijn dankzij subsidies makkelijk uit te geven, maar moeilijk te verkopen, tenzij er iets sappigs te melden is. Annie Schmidt pleegde zelfmoord, Lucebert was hitlersympathisant en deed als Koenraad. Logisch dat de uitgever dat ondanks de deadline toch nog even verwerkt hebben. En zoiets ga je dan dus ook niet kapotnuanceren, je maakt er een mooi persbericht van. In een roman kun je spektakel naar wens inbouwen, bij een biografie moet je goochelen met de werkelijkheid die voorhanden is.
De biografie van Mulisch komt eraan, we kunnen wel raden dat er bij hem ook zoiets naar boven komt, maar dan waarschijnlijk uit de communistische hoek. Misschien volgen ze dit scenario zelfs. Robbert Ammerlaan vindt onverwacht in het archief in Havana een doos met brieven van Mulisch aan Castro en wat blijkt…
Het zou Wim Hazeu evengoed sieren wanneer hij later dit jaar met een genuanceerd naschrift over de kwestie zou komen.
DirkJan zegt
Het is lastig vergelijkingen te maken in wie fouter was, was Achterberg het foutst omdat hij iemand heeft vermoord? En was Karel Appel nu eigenlijk fouter dan Lucebert, zoals Jos Joosten nu stelt? Laten we niet vergeten dat Appel weliswaar lid was van de Kultuurkamer, maar dat Swaanswijk vrijwillig is gaan werken in een Duitse fabriek waar ze explosieven maakten en zo indirect, maar actief aan de oorlog deelnam. Dat vind ik dan kwalijker.
Maar de vraag is, wat nu? En ik snap dat vanuit de wetenschap Luceberts leven en werk opnieuw onder een vergrootglas wordt gelegd, maar ergens vind ik dat persoonlijk te veel eer en komt het neer op een postume beloning voor een fout verleden.
[ Marc van Oostendorp schreef eerder: ‘Er wordt ons bijvoorbeeld niets verteld over wie Tiny Koppijn precies was.’ Dat blijkt dus niet te kloppen en vertelt Hazeu wel een en ander over Koppijn. Ik vermoed dat snellezer Van Oostendorp die passages niet heeft gelezen. En dan nog zal het moeilijk blijven om meer informatie over Swaanswijks verleden boven water te krijgen. Schreef hij alleen naar Koppijn, misschien ook naar anderen, maar zijn alle sporen na ruim zeventig jaar al dan niet moedwillig uitgewist. Soms is het beter om een boek te sluiten. Ik ben er wel klaar mee. ]
Marc van Oostendorp zegt
Je trekt mijn zin een beetje uit het verband. Hazeu vertelt wel het een en ander over Koppijn, maar niet het soort dingen die je zou willen weten, namelijk hoe ze op een en ander reageerde. Zelfs als we alleen Luceberts brieven hebben (wat waarschijnlijk zo is), kun je dat meestal wel reconstrueren. Ook over de precieze aard van hun relatie tast ik in het duister. Wat was er met haar dat Lucebert kennelijk dingen schreef die hij aan anderen niet schreef?
Tom Engel zegt
Lucebert is een held in mijn leven vanwege zijn teksten en in iets mindere mate zijn tekeningen en schilderijen. Dat blijft ook zo – net als bij bijv. Wagner, wiens muziek ik mooi ben blijven vinden, ondanks zijn afkeurenswaardige geschriften, brieven en enkele daden. Ik heb me vreselijk geergerd aan de manier waarop Wim Hazeu de tot nu toe onbekende informatie over Luceberts gedrag en brieven uit de oorlog in de biografie heeft geplakt (vooral de interpretatieve manier waarop dat gaat: vrijwel louter aanwijzingen, hoe we het moeten duiden). Ik vind dat Wim Hazeu de biografie had moeten laten zoals die was (“vrijwel af”), toen hij die brieven kreeg – met de opmerking, dat vanaf bladzijde 500 in plaats van de opsomming wel wat beters geschreven had kunnen worden … En in plaats van die vele toevoegingen (en niet veranderingen, zoals W.H. suggereert) had hij een jaar lang een nieuw hoofdstuk moeten schrijven dat aan het begin, of chronologisch ergens op een derde van het al “voltooide” boek geplaatst kon worden, uitsluitend over de brieven, over Tiny Koppijn, en over de inhoudelijke waarde/betekenis voor het werk van Lucebert. Dat had heel subjectief mogen zijn, zoiets is dan toegestaan en zelfs bevorderlijk voor de waardering van het hele werk (de biografie), dat nu voor mij flink aan waarde heeft ingeboet.
eggels zegt
Wagner en Gunther Grass waren in hun eigen land ooit solidair met het nationaal socialisme, lid van de partij of soldaat bij de SS, terwijl Lucebert (volgens de brieven in de biografie) bezet Nederland verried en als vrijwilliger/ overloper bij de vreemde agressor- in duitse krijgsdienst – tegen ons eigen land vocht.
Dat is nogal een verschil.
Het is gebrek aan focus om de boodschapper – Hazeu – met wetenschappelijke afleidingsmanoeuvres aan te vallen over de feiten en bewijzen die boven tafel zijn gekomen en waarover Lucebert altijd bleef zwijgen.
Tom Engel zegt
Wagner was antesemiet, lang voor het nationaalsocialisme (als NSDAP) regeerde; Grass is vergelijkbaar met Lucebert: een jonge jongen die op het einde van de oorlog (!) bij de luchtafweer kwam, vrijwillig en bij de SS – en terecht vroeg, of men dat als jeugdzonde kon beschouwen. Hij zweeg heel lang, anders als Lucebert, die altijd zweeg. Hij “vocht” niet tegen een ander land, hij verdedigde zijn land, dat “fout” was. Luceberts werk in een munitiefabriek als “vechten tegen Nederland” te beschouwen gaat wel ver. En ik blijf erbij, dat het boek beter zou zijn geweest, als Wim Hazeu het oordelen meer/anders aan de lezers zou hebben overgelaten.