Door Roland de Bonth
Generaties leerlingen hebben de werkwoordspelling onder de knie gekregen met het door L.A. te Winkel populair gemaakte ezelsbruggetje van ’T KoFSCHiP. Het enkel noemen van dit woord was jarenlang afdoende om een leerling een fout gespeld werkwoord te laten verbeteren. Meer dan honderd jaar later wisten leerlingen echter niet meer wat een kofschip was. En omdat de aanwezige klinker i verwarring opleverde bij de spelling van werkwoorden als gooien en stoeien is, heeft vanaf het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw ’T FoKSCHaaP zijn intrede gedaan in het spellingonderwijs. Soms wordt aan dit beest ook nog het epitheton SeXy toegevoegd, om de vervoeging van aan het Engels ontleende werkwoorden als faxen eenvoudiger uit te kunnen leggen.
Hoewel het enige moeite kost om dit ezelsbruggetje onder de knie te krijgen – denk aan het geworstel met werkwoorden als verhuizen en verloven – lukt het de meeste leerlingen na gedurige oefening (exercitatio) deze regels toe te passen in hun schriftelijk taalgebruik. Een correcte toepassing van ’T FoKSCHaaP zorgt ervoor dat zij bij zwakke werkwoorden weten wanneer zij de uitgang –te(n) dan wel –de(n) in de onvoltooid verleden tijd moeten gebruiken én wanneer ze een –t of een –d moeten spellen bij het voltooid deelwoord. Over het algemeen kunnen leerlingen aan het eind van hun schoolcarrière – ik beperk me tot 5 havo en 6 vwo – deze regels redelijk goed toepassen. Helaas gebruiken sommigen het ezelsbruggetje abusievelijk bij de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Volgens hen is het hij haald, want de l staat niet in ’T FoKSCHaaP, dus is het met een d.
Ik liet zojuist al het woord exercitatio vallen en niet zonder reden. We gaan terug in de tijd, naar 1568 om precies te zijn. In dat jaar voltooide Johan Radermacher de oudste geschreven grammatica van het Nederlands: Voorreden van de noodich ende nutticheit der Nederduytscher taelkunste. Toch duurde het nog ruim vier eeuwen voordat dit manuscript in gedrukte vorm het licht zag. Karel Bostoen verzorgde een uitgave ervan in 1985 en voorzag de tekst van een inleiding.
In datzelfde jaar verscheen van de hand van Geert Dibbets ook een nieuwe, geannoteerde editie van de oudste gedrukte grammatica van het Nederlands: de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584). Daarin bespreekt Dibbets onder meer de trits natura-ars-exercitatio die aanvankelijk vooral betrokken werd op retorica en poetica maar door Radermacher werd toegepast op taal. Aan de hand van een schematische voorstelling maakt Dibbets duidelijk welke gedachtegang Radermacher daarbij volgde:
Hoe moet deze figuur worden gelezen? In deze figuur stelt natura de taal in haar oorspronkelijke staat voor. Pijl a geeft aan dat de usus, het taalgebruik, voortkomt uit deze volmaakte taal; wel vertoont de usus ten opzichte van de natura enige gebreken. Pijl b brengt tot uitdrukking dat de ars grammatica een stelsel regels is die hun oorsprong vinden in de natura en om die reden in essentie volmaakt zijn. Pijl c laat zien dat de ars grammatica invloed heeft of zou moeten hebben op de usus. Door middel van oefening – exercitatio – kunnen de grammaticale regels toegepast worden in het taalgebruik. In een ideale situatie zal als gevolg van die exercitatio de usus geleidelijk aan herstellen. Met andere woorden, het taalgebruik zal steeds meer overeenkomsten gaan vertonen met de natura; dit wordt uitgedrukt door pijl d.
Na dit korte historische intermezzo keren we terug naar het heden. Peter-Arno Coppen, de Taalprof, heeft er de afgelopen jaren herhaaldelijk en bij diverse gelegenheden op gewezen dat voor het – wat hij noemt – ‘doen van grammatica’ drie groepen bronnen onderscheiden dienen te worden: het taalgevoel, de taalnorm en de taalwerkelijkheid. Werd in de taalwetenschap aan het eind van de twintigste eeuw slechts een marginale rol toebedeeld aan de taalnorm – het draaide daar hoofdzakelijk om de relatie tussen taalgevoel en taalwerkelijkheid –, in het onderwijs, meer specifiek het schoolvak Nederlands, speelde de taalnorm daarentegen juist een dominante rol.
De driedeling van Coppen vertoont een zekere gelijkenis met de trits van Radermacher. Zo kan de ars grammatica gelijkgesteld worden aan de taalnorm, terwijl de usus overeenkomt met het taalgebruik. Anders is dat gesteld met de begrippen natura en taalgevoel. Coppen zegt dat iedere taalgebruiker een uniek en eigen taalgevoel heeft, dat overigens deels zal overlappen met het taalgevoel van andere gebruikers van een taal.
Op het eerste oog lijkt het taalgevoel van een individu een vaststaand gegeven te zijn, maar dat is volgens mij maar in bepaalde mate het geval: blootstelling aan taaluitingen kan ervoor zorgen dat een constructie die eerst niet in overeenstemming lijkt met het Nederlandse taaleigen uiteindelijk toch geaccepteerd wordt. (Zoveel werd mij wel duidelijk toen ik tijdens mijn studietijd geconfronteerd werd met parasitaire gaten in het Nederlands. Hoe meer zinnen met deze gaten ik las, des te toleranter stond ik tegenover zinnen waar deze in voorkwamen.)
Taalgevoel is dus individueel en enigszins dynamisch. Bij natura draait het veeleer om een statische toestand van een taal. Het is een niet-bestaande, ideale vorm van het Nederlands, die niet gekoppeld is aan individuele taalgebruikers. Wel moeten deze ernaar streven om hun taalgebruik zodanig te perfectioneren dat zij die zuivere vorm van het Nederlands weten te benaderen of zelfs te behalen. In de tijd van Radermacher, waarin het nationale bewustzijn sterker werd en het standaardiseringsproces van het Nederlands een aanvang nam, was dit een voor de hand liggend streven.
Hoewel er dus verschillen zijn tussen het taalgevoel van een spreker van het Nederlands en de natura zullen beide op een groot aantal punten met elkaar in overeenstemming zijn. Laat ik dat toelichten aan de hand van een concreet voorbeeld. Het Nederlands kent van oudsher twee getallen: enkelvoud en meervoud; een dualis zoals onder andere in het Gotisch wordt aangetroffen, behoort niet tot het Nederlandse taaleigen. Kenmerkend voor het Nederlands en voor vele (of alle?) andere talen is dat het getal van het onderwerp correspondeert met dat van de persoonsvorm. Een enkelvoudig onderwerp vraagt om een persoonsvorm in het enkelvoud, terwijl een meervoudig onderwerp vraagt om een persoonsvorm in het meervoud. Niets nieuws onder de zon.
Maar aan deze regel wordt getornd! Hierboven stelde ik dat kennis van ’T FoKSCHaaP ervoor zorgt dat leerlingen weten wanneer ze in de onvoltooide tijd van zwakke werkwoorden –te(n) dan wel –de(n) moeten gebruiken..Het schoolexamen schrijfvaardigheid in 5 HAVO – een uiteenzetting over jeugdculturen – heeft dit jaar echter een interessante ontwikkeling te zien gegeven. Wat was het geval? Bij een meervoudig onderwerp heb ik meer dan eens een enkelvoudige persoonsvorm aangetroffen. Dat het hier geen toevallige verschrijving betreft, moge blijken uit de onderstaande voorbeelden. Let wel, elk van deze acht zinnen is door een andere leerling geschreven. Bovendien heb ik nog talloze andere bewijsplaatsen van deze incongruentie gevonden.
- De hippies creërde een samenleving waarin liefde, vrede en respect centraal stond.
- Hoe maakte zij hun standpunt duidelijk in een samenleving waar ze niets van zweverige types moesten hebben?
- Ze gingen er zelf op uit en gebruikte hiervoor de straten en pleinen als tweede thuis.
- De hippies verzette zich hiertegen.
- Eind jaren 60 raakte de hippies geïnspireerd door oosterse leermeesters.
- Jongeren pikte dit op en voegde eigen ideologieën er aan toe.
- Ze hadden genoeg van het geweld in de Vietnam oorlog en idealiseerde een vrije maatschappij waar natuur en liefde belangrijk was.
- Op de festivals maakte de hippies veel gebruik van drugs.
De taalwerkelijkheid – de usus – is hier zonneklaar in strijd met de taalnorm – de ars grammatica. Betreft het hier niet louter een spellingwijziging zou men kunnen tegenwerpen? Jazeker, maar dat betekent niet dat dit binnen afzienbare tijd kan leiden tot een taalverandering in het gesproken Nederlands. Een soortgelijke ontwikkeling hebben we immers gezien bij de derde persoon enkelvoud van het werkwoord willen. Wat begon als spellingvariant – hij wilt – werd uiteindelijk ook aangetroffen in het gesproken Nederlands. Hoe lang zal het duren voordat de vormen hij kant en hij magt worden vernomen?
Pogingen om met behulp van de taalnorm de taalwerkelijkheid te manipuleren zijn in het verleden op niets uitgelopen. Taalgebruikers laten zich niet zo gemakkelijk ringeloren. Zolang taalnorm en taalwerkelijkheid niet samenvallen, wordt er van docenten in primair en voortgezet onderwijs verwacht dat zij zich blijven inspannen om de regels van de werkwoordspelling bij te brengen. Het ziet er naar uit dat bij de uitleg over de werkwoordspelling de komende jaren niet alleen aandacht moet uitgaan naar –te en –de maar zeker ook naar de meervoudssuffixen –ten en –den. Onvoldoende aandacht leidt namelijk tot fouten, ook als de regels bekend zijn. Misschien dat een kleine aanvulling op het welbekende ezelsbruggetje ervoor zorg kan dragen dat de n altijd wordt toegevoegd aan een persoonsvorm in het meervoud: ’T FoKSCHaaP, Nu!
Rob Duijf zegt
‘Over het algemeen kunnen leerlingen aan het eind van hun schoolcarrière – ik beperk me tot 5 havo en 6 vwo – deze regels redelijk goed toepassen.’
Over de inhoud van deze zin ben ik geschokt. De toevoeging ‘redelijk’ maakt het allemaal nog erger…
Wat is er toch gebeurd met het grammaticaal taalonderricht op de basisschool, sinds ik in 1971 in ’t Kofschip het voortgezet onderwijs binnenzeilde?
DirkJan zegt
Het kofschip lijkt een makkelijk ezelsbruggetje, maar nog simpeler is om af te gaan op je taalgevoel en kijk je bij werkwoorden in de verleden tijd naar de tweede persoon enkelvoud. Zeg je daar ‘de’ na de stam, dan krijgt het voltooid deelwoord ook een d, bij ’te’ een t. Dus ‘hij verhuisde’ wordt verhuisd en ‘hij faxte’ wordt gefaxt. Eenvoudig en handig,
[ En de incongruentie tussen meervoudige persoonsvorm en enkelvoudig werkwoord lijkt me een slordigheid van alle tijden. ]
Rob Duijf zegt
‘…de incongruentie tussen meervoudige persoonsvorm en enkelvoudig werkwoord lijkt me een slordigheid van alle tijden.’
Dat lijkt mij ook.
Het toevoegen van -t aan de stam waar deze niet hoort te staan (ik doet; hij wilt) lijkt mij een vorm van hypercorrectie, zoals je in stadsdialecten als het Utrechts en Rotterdams hoort.
DirkJan zegt
‘T kofschip gaat alleen over de verleden tijd. In een aantal gevallen spreek je in de tegenwoordige tijd inderdaad alleen de stam uit, dus zonder t, d of dt te schrijven. Ook dat lijkt me passen bij een redelijk taalgevoel van het Standaardnederlands, maar er zijn altijd uitzonderingen.
Rob Duijf zegt
Dat is waar.
Ingrid van Alphen zegt
Nix Fokschaap! ( de x moet er namelijk ook bij, daarvoor was ‘sexy Fokschaap’ eerst bedacht, maar dat leidde tot ooi-en vrouwonvriendelijke illustraties)
Marcel Plaatsman zegt
Het is inderdaad ’n prima regel. Het zou het allemaal nog makkelijker maken als deze regel ook in de tegenwoordige tijd gold (dus “hij verteld” en “hij merkt”), wat etymologisch nog niet zo mal zou wezen (stam + t is historisch stam + þ, en normaal gezien werd þ > d), maar wat toch niet de praktijk is, sterker, zelfs bij “worden” schrijven, tegen alle etymologische inzichten in, “hij wordt”. Ach ja. Ik heb er redelijk aan kunnen wennen, maar het is toch wel onnodig gedoe, veel listiger dan het onderscheid tussen “ij” en “ei”, om maar wat te noemen.
Wat de eind-n betreft, ik ben geneigd te denken dat in het Hollandse systeem de onderliggende vorm eigenlijk altijd -den of -ten is, waarbij die slot-n alleen in bepaalde gevallen uitgesproken wordt (type “hij zoende-n-em”). Wat gesproken meestal sjwa is, wordt geschreven als -e of -en, en hoewel de regels daarvoor doorzichtig zijn, zijn ze toch wel anders dan de moedertaalspreker van nature beseft.
DirkJan zegt
Als het aankomt op een vereenvoudiging lijkt het me logischer om dan in alle gevallen te kiezen voor stam + r, zo spreek je het ook uit, en dus ook nergens een dt. En als het kan dan voor het gemak ook alle voltooid deelwoorden ook laten eindigen op een t.
DirkJan zegt
Eh … stam + t 🙂
Marcel Plaatsman zegt
Als er een -e op volgt, spreek je die -d wel uit: “de onlangs verhuisde redacteur”. Daarom is de Fokschaapregel zo goed, het is daardoor nog makkelijker te onthouden wat de onderliggende logica is, namelijk -t als de stam op een stemloze medeklinker eindigt, en -d als de stam op een stemhebbende medeklinker eindigt. Voerden we die logica door in de tegenwoordige tijd, dan had ik dus “… eindigd” moeten schrijven. Daar zou ik best mee kunnen leven.
DirkJan zegt
Het uitspreken van de d in ‘hij verhuisde’ is in de verleden tijd, het ging nu ook over de tegenwoordige tijd en daar is het ‘hij verhuist, stam + t. Die e erachter doet niet niet ter zake, het is ook hij fietste, of huisvestte,
En de onderliggende logica van ‘ t kofschip geldt voor de verleden tijd en niet voor de tegenwoordige tijd. Daarom is mijn trucje, dat ik van Onze Taal heb, ook duidelijk en handiger dan ’t kofschip.
DirkJan zegt
Anders gezegd, die ‘achterliggende logica’ van stemhebbende en stemloze medeklinkers kent dus uitzonderingen, want anders zou het ‘hij verhuiste’ moeten zijn en dat is het niet. Daarom is het trucje van Onze Taal juist zo praktisch.
Marcel Plaatsman zegt
De stam is “verhuiz”, van “verhuizen”. Alleen kunnen we dat niet zo schrijven, een -z op het einde mag niet. Maar zoals “verhuisde” al laat zien weten de sprekers van nature best dat daar een /z/ staat.
Bij “verzanden” is de stam “verzand”, daar blijft de /d/ dus wel bewaard in de spelling. Ik zou voor de tegenwoordige tijd zeggen dat “hij verzand” genoeg is, dus die -dt hoeft dan ook niet meer (en ook geen “verzandd” of “praatt”).
Ik schrap dan dus de regel “stam + t” en veralgemeniseer de fokschaapregel. Het is maar een gedachtepiste, natuurlijk. Ik vind “hij verhuisd” er niet de ergste consequentie van. Bij sterke werkwoorden vind ik het gortiger, daar zou je volgens dit principe ook “hij verliesd” moeten schrijven, terwijl daar geen controlevorm “verliesde” naast staat (dat is immers “verloor”).
Lucas Seuren zegt
Hoeveel scholieren in Nederland weten dat dat de functie is van ’t ex-fokschaap? Het wordt volgens mij aangeleerd als een ezelsbruggetje voor correct schrijven, niet om inzichtelijk te maken hoe taal werkt. (Een van de legio manieren waarop scholieren worden afgeschrikt van taal; in plaats van laten zien hoe fascinerend taal is, doen we alsof het niet meer is dan een set arbitraire regels waarvoor je ezelsbruggetjes moet onthouden.)
Rob Duijf zegt
‘…in plaats van laten zien hoe fascinerend taal is, doen we alsof het niet meer is dan een set arbitraire regels…’
Taal ís fascinerend! Het is een medium om ons in uit te drukken en om mee te communiceren. Er zijn methoden waarmee jonge kinderen vertrouwd kunnen raken met hun taal, door het te doen, eerder dan door het leren toepassen van de grammaticale regels (nog daargelaten of deze arbitrair zijn). Zo goed als ik vertrouwd ben geraakt met het Nederlands door het leren van ‘aap, noot, mies’ en de implementatie daarvan in de boekjes van Ot en Sien.
Er liggen nog andere gevaren op de loer dan het grammaticamonster, dunkt mij, zoals internet en de laagsociale subculturen in onze samenleving, die juist niet bevorderderlijk zijn voor het lezen.
Op zeker moment zal een scholier echter in staat moeten zijn tot het correct en begrijpelijk formuleren van zijn gedachten in woord en geschrift om een waardevolle plaats in de samenleving in te kunnen nemen.
Ik vraag mij af Lucas, op welk moment het, in uw visie, in de ontwikkeling van een scholier moet komen tot integratie van taalfascinatie en taalbegrip. Ook de manier waarop taal in elkaar zit, werkt en zich ontwikkelt is namelijk fascinerend en dan zijn we weer beland op het niveau van het toepassen van taalregels.
Herman Callens zegt
Het gaat in de gegeven voorbeelden niet over de enkelvoudsvorm van de pv, ook al lijkt dat zo, maar om het weglaten van een meestal stomme eind-n, die om ‘economische’ redenen ook vaak niet geschreven wordt in chatberichten. Verder zijn het voorbeelden met de OVT, terwijl het fenomeen zich ook voordoet bij de OTT, waar het duidelijk niet gaat over een enkelvoudsvorm (zegge, leze). Ook het meervoud van zelfstandige naamwoorden en infinitiefvormen verliezen geregeld hun eind-n: mense, kijke. Dat spellingverschijnsel is vooral recent, terwijl de stomme eind-n al jaren gewoon is. Een (mogelijke) taalverandering zoals gesuggereerd gaan toeschrijven aan een spellingtrend van sowieso veel later is dan ook een beetje de omgekeerde wereld.
Lucas Seuren zegt
@Rob Duijf (moet hier verder):
Mijn punt is dat ezelsbruggetjes niks te maken hebben met begrip; sterker nog, ze wekken de suggestie dat er niks aan te begrijpen is. Er is dus noch taalfascinatie, noch taalbegrip.
’t ex-fokschaap is even inzichtelijk als de tv-tas of het in je hoofd stampen van “zijn, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen”. Het is een truukje, om ervoor te zorgen dat je je aan de regels houdt. Maar de talige logica achter die regel blijft onbenoemd.
Er worden dus geen “grammaticale regels” of “taalconventies” aangeleerd. Sterker nog, er wordt helemaal niks over taal geleerd.
Ik zeg niet dat je geen ezelsbruggetjes moet gebruiken—al ben ik er ook zeker geen voorstander van bij taal om genoemde redenen—maar zorg er op zijn minst voor dat er ook over de taal zelf geleerd wordt. Dat we het hebben over echte schrijfvaardigheid en liefst ook echte spreekvaardigheid (dat laatste heeft immers niks te maken met fokschapen of kofschepen).
Taal is inderdaad fascinerend, maar ezelsbruggetjes suggereren dat het alles behalve is.
Rob Duijf zegt
‘…zorg er op zijn minst voor dat er ook over de taal zelf geleerd wordt.’
Hoe ziet u dit voor u?
Lucas Seuren zegt
Zet ezelsbruggetjes op de tweede plaats en begin met kijken hoe taal werkt. Vertel wat over stemhebbende en stemloze medeklinkers, laat scholieren het verschil tussen die twee zien, horen, en zelf ervaren. Dat kan, zo Onze Taal ook uitlegt, vrij eenvoudig. Een scholier kan zijn vinger wel op zijn keel leggen en het verschil voelen tussen stemhebbend en stemloos.
Je kunt het ook best hebben over hoe de uitspraak van de ene letter, want zo mag je het dan gerust nog noemen, wordt beïnvloed door de uitspraak van een andere letter. Dat hoeven ze niet te begrijpen, maar het is juist een van de fascinerende aspecten van taal; het is geen kwestie van letters oplezen (wat ’t fokschaap wel suggereert).
En dan kun je altijd nog beginnen over dat er een ezelsbruggetje is als ze correct willen schrijven. Maar dan is taal ten minste het eerste waar over gepraat wordt, voor we truukjes leren.
(Ik ben nu overigens plots benieuwd of we beloofde schrijven/zeggen omdat het werkwoord beloven is—de d wordt afgedwongen door de v—of omdat we een fokschaap hebben—de v wordt afgedwongen door de d.)
Rob Duijf zegt
‘…begin met kijken hoe taal werkt.’
Als ik het goed begrijp, plijt u voor het op een natuurlijke wijze verwerven van taal, in plaats van scholieren kopschuw te maken met grammaticale regels?
Daar valt wat voor te zeggen. De grammatica kan zo in de marge worden behandeld en praktisch worden toegepast?
DirkJan zegt
Het is best aardig als scholieren wat meer over taal weten bijvoorbeeld over stemloze en stemhebbende medeklinkers, maar verder is het niet praktisch en ook niet echt waterdicht werkbaar met een vinger op je keel te leggen om duidelijk te maken dat het ‘verhuisde’ is en niet ‘verhuiste’.
Mijn punt – en die dat van Onze Taal – is steeds dat ’t kofschip min of meer achterhaald is, omdat het niet sluitend is voor alle gevallen. Ga je uit van de uitgang van de stam tweede persoon verleden tijd wel, en dat is niet echt een trucje maar puur taalgevoel dat redelijkerwijs iedereen heeft.
En over de relatie beloven en beloofde, daar zijn de geleerden nog niet uit. Niet alles is terug te voeren op een of andere verklaarbare of mathematische reden. Sommige zaken in taal zijn eenvoudigweg nu eenmaal zo, ook scholieren weten dat maar al te goed.
Lucas Seuren zegt
Maar dan leer je dus nog steeds een trucje. Immers, je vertelt ze niks over waar dat gevoel vandaan komt. Is dat aangeleerde conventie of zitten daar taalregels onder?
Het lijkt me prachtig als we kinderen ook leren over wat taalgevoel is, en wat simpele ideeën geven over waar het mogelijk vandaan komt, maar laten we ze aub niet louter op gevoel argumenteren.
Elke keer als ik studenten les geef en taalgevoel opvoer krijg ik groepen die een ander gevoel hebben over het fenomeen. Zowel de studenten als ikzelf worden diep ongelukkig van die manier van lesgeven (evenals van de ezelsbruggetjes), omdat ze feitelijk niet zo veel leren, en het zo weinig handvatten biedt.
Introspectie, zo leert de filosofie ons al decennia, is vaak een heel onbetrouwbare methode om tot inzichten te komen.
DirkJan zegt
@Marcel Plaatsman
“De stam is “verhuiz”, van “verhuizen”. Alleen kunnen we dat niet zo schrijven, een -z op het einde mag niet.”
We schrijven nooit een z op het eind omdat we die nooit uitspreken, de stam is dus niet ‘ik verhuiz’, maar ‘ik verhuis’ met een echte stemloze s! (de z in verhuizen is stemhebbend). Ik geloof dat uw mijn punt, ook inzake ’t kofschip, niet helemaal begrijpt. Terwijl het zo simpel is. 🙂
Marcel Plaatsman zegt
Volgens die redenering is de stam van “verzanden” ook “verzant”, omdat we een -d op het einde van een woord niet zo uitspreken. Het taalgevoel werkt toch anders, zoals de verleden tijd laat zien: verzandde, met een /d/ dus. Als de stam op een stemhebbende medeklinker eindigt volgt er -de, als de stam op een stemloze medeklinker eindigt volgt er -te. Dát is de fokschaapregel.
Op school leerden we, om jouw verwarring te voorkomen, de stam te vinden door van het hele werkwoord -en af te nemen, dus verhuiz-, verzand-, verv- en vervoeg-, allemaal dus met een stemhebbende medeklinker. Die stammen krijgen dus -de (“vervoegde”). Woorden als kruisen en juichen hebben dan weer een stam die stemloos eindigt, dus is het “kruiste” en “juichte”, al lijken veel sprekers “*juigde” ook wel te accepteren (maar dat is dan een taalverandering).
DirkJan zegt
Nee, die redenering met ‘verzand’ gaat niet op, omdat je die d/t in beide gevallen hetzelfde uitspreekt, anders dus dan bij ‘verhuizen’, ‘verhuis’.
En nogmaals het manco van ’t kofschip is dat het in aardig wat gevallen niet consequent is met het voltooid deelwoord, zoals bij stam, ‘ik verhuis’, de s zit in ’t kofschip, dus ‘is verhuist’. Snep joe?
En een woord als ruisen mag je ook als ruizen spellen/uitspreken en kun je kiezen voor ‘het ruiste’, of ‘het ruisde’, geldt ook voor niezen/niesen. Mijn taalgevoel neigt snel naar ruiste en nieste.
DirkJan zegt
Dus ‘ik verhuis’ is wat anders dan ‘ik verhuiz’ en ‘ik verzand’ is hetzelfde als ‘ik verzant’.
Marcel Plaatsman zegt
Een -z aan het woordeinde spreek je uit als -s. Stemhebbende medeklinkers worden in het Nederlands altijd stemloos aan het einde van een woord. Als de spelling “verhuiz” was geweest, zou de uitspraak dus niet anders zijn. Dat die spelling niet “verhuiz” is betreur ik verder niet, dat is conventie, maar het lijkt in deze discussie wel voor onnodige verwarring te zorgen. Op school heette de -s van “verhuis” wel “de valse s” (zo was er ook “de valse f” in bv. “ik verf”) en werd ons dus op het hard gedrukt de stam te vinden door -en van het hele werkwoord af te halen. Die redenering klopt goed met het taalgevoel, we wéten immers best dat daar een /z/ staat (ofwel: het onderliggende foneem is /z/), daarom zeggen we “verhuisde” (/zd/). Dat is geen inconsequentie van ’t kofschip, dat is grammatica die verder los van de spelling staat. Spelling is niet meer dan een weergave van de taal…
DirkJan zegt
Je wil het niet snappen. Gegroet.
Rob Duijf zegt
En dit is nu precies hoe hoe ’t kofschip uitgelegd dient te worden. Voor x /iks/ hoeft geen uitzondering te worden gemaakt. Dat gaat op gevoel gewoon goed.
Rob Duijf zegt
Dat geldt natuurlijk ook voor c = /k/.
DirkJan zegt
@Marcel Plaatsman Ik zat op een verkeerd spoor en vast in een recente tunnelvisie. Komt ook omdat ik best ‘hij verhuiste’ zou kunnen zeggen, maar dat staat los van de discussie over ’t kofschip, daarin heeft u gelijk. Ik ga er niet nog verder op in, maar neem mijn laatste reactie terug. Excuses voor de uithaal.
Marcel Plaatsman zegt
@DirkJan, dank voor deze reactie! Het zat me ’n beetje dwars, ik kon die laatste post niet goed plaatsen. Excuses aanvaard. 🙂 Dat “verhuiste” en andersom ook “juigde” voor veel sprekers mogelijk zijn maakt het er inderdaad niet gemakkelijker op.
DirkJan zegt
@Lucas Seuren
“Is dat aangeleerde conventie of zitten daar taalregels onder?” Ik vind dat een beetje twee maal hetzelfde, een taalregel vind ik juist ook een conventie. Taalgevoel is wat kinderen bij taalverwerving automatisch goed doen, en dat is veel. Daar zijn niet echt verklaringen voor, hoewel je juist over dit verschijnsel zelf ook aardig wat kan vertellen.
En niets tegen een trucje, maar ’t kofschip is geen goed trucje. Zo zeggen we ‘geloven’, ‘hij gelooft’, maar ‘hij geloofde’ en ‘hij heeft geloofd’. Dus niet ‘hij geloofte’. we vinden het moeilijk om dan die t uit te spreken en zeggen we een d. Een uitzondering en dan bij het voltooid deelwoord weer een d en geen t. Een arbitraire taalregel. Daar is allemaal meer over te zeggen, maar uiteindelijk moeten leerlingen ook fatsoenlijk leren spellen. En daar valt niet zo heel veel interessants over te vertellen.
Lucas Seuren zegt
Geloven is helemaal geen uitzondering. Ja, in de tegenwoordige tijd, omdat je van de v een f maakt, maar ’t kofschip heeft niks met de tegenwoordige tijd te maken. De v zit niet in t kofschip, dus krijg je in de verleden tijd een d. Het truukje werkt dus gewoon prima.
Het onderscheid dat ik maak is academisch van aard: ga je uit van een regelgedreven grammatica of is het allemaal puur aangeleerd (spoiler alert: ongetwijfeld is het een beetje van beide, maar laten we het er dan ook over hebben).
Ik heb ook niks tegen leerlingen leren spellen; het is geen of-of. Zolang dat je uitgangspunt is, zul je van Nederlands een saai vak blijven maken en weinig mensen interesseren voor taal.
En laten we wel wezen, zelfs fatsoenlijk spellen leren ze niet. Tenminste, als ik af mag gaan op de spelvaardigheid van studenten. Dus als het toch niet werkt, waarom dan zo’n systeem in stand houden?
Peter-Arno Coppen zegt
‘Geloofde’ spreek je toch hoop ik met een ‘v’ uit? Het gaat helemaal niet om de ‘uitspraakmoeilijkheid’ van ‘ft’ (je hebt immers ook ‘gelofte,’ ‘geboefte’ en zelfs ‘ooft’). De belangrijkste verwarring die uit die kofschipregel volgt is de indruk dat het om de letters gaat en niet om de klanken. De keuze voor ‘d’ of ’t’ in de verleden tijd is echter een klankverschijnsel. De spelling van ‘d’ en ’t’ in de voltooide tijd is gebaseerd op die klank, net als waarom je ‘hond’ schrijft en niet ‘hont.’ Omdat je bij verlenging ‘honden’ krijgt.
Lucas Seuren zegt
Goed punt ja.
Maar goed, des te meer reden om dus kinderen meer uit te leggen dan de spellingsregel van ’t kofschip.
DirkJan zegt
Ok. Maar ik had van Onze Taal begrepen dat het beter is om naar de uitgang van de tweede persoon enkelvoud in de verleden tijd te kijken. Maar kennelijk maakt het dan niets uit met ’t ex-kofschip. Ik sluit dit af. 🙂
Rob Duijf zegt
‘En laten we wel wezen, zelfs fatsoenlijk spellen leren ze niet. Tenminste, als ik af mag gaan op de spelvaardigheid van studenten.’
Het is een trieste constatering Lucas. Zoals ik hierboven al heb aangegeven, ben ook ik van de generatie die met ’t kofschip is opgegroeid. Alhoewel ik geen bovengemiddelde leerling was, voel ik mij ten aanzien van spelvaardigheid totaal niet aangesproken. Sterker nog, ik denk dat ik het goed heb geleerd en met mij veel generatiegenoten!
Ik kan mij maar moeilijk voorstellen, dat de huidige spellingsproblematiek in het aanleren van grammatica en ezelsbruggetjes ligt. Als dat niet zo is, waar ligt dan het werkelijke probleem?
Dat doet overigens niets af aan uw stelling dat het verwerven van taal een stuk leuker en daardoor wellicht ook doeltreffender kan worden gemaakt. Er kan speelser mee worden omgegaan door de werking van taal te ervaren, eerder dan het instampen van grammaticale regels. Die zijn ook nodig, maar zouden op een andere manier kunnen worden gedoceerd.
Lucas Seuren zegt
Oh, ik denk absoluut niet dat de spellingsproblemen in de ezelsbruggetjes zitten. Ik weet wel dat ik er toen ik ging studeren ook slecht in was, ondanks dat ik prima docenten Nederlands had op de basisschool en middelbare school waar natuurlijk ’t Kofschip gewoon gebruikt werd. Maar pas toen ik als redacteur ging werken en een eindredacteur op mijn nek kreeg, ging ik er op letten.
Even speculeren: mijn generatie is de eerste meer digitale generatie geweest. Windows 3.1 in groep 5, die periode. Dus we zien nu langzaam dat kinderen niet meer schrijven, maar vooral typen. En het zou me niet verbazen dat door de hogere productiesnelheid men ook minder secuur wordt. Maar goed, ik zie ook genant veel d/t-fouten in tentamens, dus mogelijk ligt het probleem elders.
En misschien is er zelfs helemaal niks veranderd. Ik weet niet hoe goed/slecht de spelling 30-40 jaar geleden was. Mochten universitair docenten er toen ook strenger op letten?
Rob Duijf zegt
‘…pas toen ik als redacteur ging werken en een eindredacteur op mijn nek kreeg, ging ik er op letten.’
Daar heb je eindredacteuren voor!
Verder geloof ik dat de intrede van de computer in het onderwijs zeker bijdraagt aan het ‘ontschrijven’ en dus ‘ontspellen’ van taal.
Ook het ‘chatten, met zijn eigen regels en afkortingen, leidt tot slordigheden.
Dat men door de hogere productiesnelheid ook minder secuur wordt, hoeft u niet te verbazen. Het is gewoon zo, helaas. Ik kan dat dagelijks constateren. Ook eindredacteuren zijn niet waterdicht…
30-40 jaar geleden werden bij het maken van d/t-fouten nog net je vingers niet afgehakt…
Herman Callens zegt
O, wat merkwaardig. Een tijd geleden lag alles aan het onderwijs, en nu weten we ineens niet (meer) of het met die spelling wel zo anders is dan vroeger?
Robert Chamalaun zegt
Enige relativering is misschien op zijn plaats. Zeker bij de laatste constateringen van Lucas. Ook 30/40 jaar geleden werden d/t-fouten gemaakt. Niet voor niks gaf Isaac van der Velde in 1956 zijn proefschrift over werkwoordspelling de misschien zwaar aangezette titel ‘De tragedie der werkwoordsvormen’ mee.
Er is de laatste decennia wel enig onderzoek gedaan naar de vraag waarom we die d/t-fouten maken (o.a. door Dominiek Sandra). Specifiek naar ’t kofschip heeft Mirjam Ernestus gekeken (zie o.a. haar werk met Harald Baayen en Pim Mak). Mijn eigen onderzoek gaat door op deze psycholinguïstische benadering. Uit mijn onderzoek blijkt dat alleen meer aandacht besteden aan grammatica niet helpt. Zelfs als iemand exact weet wat de grammaticale functie van een werkwoord is, wordt toch regelmatig verkeerd gespeld. Oorzaken zijn dan geheugenstrategieën. In juni verschijnt in een special van Levende Talen Magazine (te raadplegen via http://www.lt-tijdschriften.nl) een artikel van me over die geheugenstrategieën.
Rob Duijf zegt
‘Ook 30/40 jaar geleden werden d/t-fouten gemaakt.’
Zeker, dat is ook zo. Ik kan mij echter niet aan de indruk ontrekken dat het taalonderwijs 50 jaar geleden beter was, als ik mijzelf tenminste als voorbeeld mag opvoeren.
Als van leerlingen aan het eind van hun schoolcarrière op het niveau van 5 havo en 6 vwo iechtern dit blog echter wordt beweerd dat ze de spellingsregels ‘redelijk goed’ toepassen, dan vind ik dat zorgelijk. Ook uit de ervaring van Lucas Seuren blijkt dat studenten ‘niet fatsoenlijk’ kunnen spellen. Dan heb je ergens de boot gemist.
Ik denk dat – en dat is gebaseerd op mijn persoonlijke ervaring als eindredacteur – daar pakweg 40 jaar geleden toch echt meer aandacht voor was.
Rob Duijf zegt
‘iechtern’ is geen vreemd woord, maar ‘echter in’…