Door Marc van Oostendorp
“Ja, het is vreselijk!” De vrouw in de bus draaide zich naar me toe om de ernst van de situatie nog dieper te laten doordringen. Ze had gehoord dat ik met een collega praatte; ik legde hem uit dat ik dit jaar een college had gegeven dat Letteren-studenten klaarstoomde voor de verplichte taaltoets voor eerstejaars. “Ze maken in hun werkstukken allemaal taalfouten!” riep de vrouw.
“En wat doet u dan?”
“Niks! Dat is mijn vak niet! Ik ben historicus!”
Dat verhaal hoor ik vaker. Docenten klagen over het ‘bedroevende taalniveau’ van de werkstukken die ze krijgen, maar ze doen er niets aan. In plaats daarvan verwachten ze van zogeheten deskundigen om aan eerstejaars ’t kofschip uit te leggen.De Nijmeegse taaltoets – ook andere faculteiten en andere universiteiten hebben er een – bestaat nog niet lang genoeg om het resultaat te kunnen zien, maar ik verwacht: het is niet genoeg. Het is niet zo dat de studenten nog nooit eerder van ’t kofschip hebben gehoord. Het is ook niet zo dat ze het niet begrijpen. Alleen wordt hen eigenlijk steeds duidelijk gemaakt dat die regels niet zo belangrijk zijn. Ze tellen alleen voor de taaltoets. Zolang dat niet verandert, heeft een geïsoleerde taaltoets maar weinig zin.
Aan Vlaamse universiteiten is het anders. Daar wordt iedere docent verantwoordelijk gemaakt voor de taal van zijn studenten. Daar is het doel van iedere opleiding dat het taalgebruik van de student op het niveau gebracht wordt dat van een specialist in dat vak verwacht mag worden. Die universiteiten helpen de docenten daar ook bij: er zijn lijsten met beoordelingscriteria, er zijn deskundigen die de docent kunnen bijstaan.
Een specialist – ook een specialist in een technisch vak – moet zich tegenwoordig goed kunnen uitdrukken: een presentatie geven, een rapport schrijven, iets uitleggen aan een potentiële sponsor of subsidiegever. Je goed kunnen uitdrukken is dus onderdeel van ieder beroep. In Vlaanderen begrijpen ze dat: je moet bij iedere opleiding bepalen wat de studenten kunnen.
Hoewel in Vlaanderen lang niet alle problemen zijn opgelost, lopen Nederlandse universiteiten daar ver op achter. De universiteit die de eerste is om een dergelijke beleid te implementeren, kan een nieuwe kwaliteit bij zijn studenten garanderen. Niet door aan iedere studie een nieuw vak toe te voegen, maar door de eigen docenten taalbewustheid bij te brengen en taalverantwoordelijkheid. Nijmegen zou dat kunnen zijn – ons eigen talencentrum, Radboud In’To Languages, kan het volgens mij zo implementeren.
Dit stukje verscheen eerder op Voxweb.
Nico Spilt zegt
Ik begrijp het probleem niet. De universiteiten zijn immers druk aan het omschakelen naar het Engels. Zodra dat proces is afgerond, schrijft en spreekt iedereen foutloos. Problem solved!
Bert Mostert zegt
Regel 20 van boven: “hun duidelijk maken”, toch?
Peter Flaton zegt
Wat me als oud-leraar Nederlands zo verbijstert, is dat het v.w.o. blijkbaar het v.w.o. niet meer is: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs ook en vooral m.b.t. de schriftelijke taalvaardigheid. Of vragenderwijs: wat doen die leraren Nederlands in hemelsnaam in de bovenbouw waarin ze drie
jaren de tijd hebben hun leerlingen te scholen? En dan te bedenken dat de Tweede Fase (waarvan ik het begin heb mogen, ja moeten meemaken: ‘gruwel boven alle gruwelen’) allerlei eiste t.a.v. de taalvaardigheid zoals het aanmaken van een schrijfdossier (en pas als dat in orde was, mocht je je meesterproef gaan schrijven) en het presenteren van een voordracht zo- en opdat ‘onze’ leerlingen
in hun vervolgstudies hun hand niet hoefden om te draaien voor een werkcollege-‘paper’ (!) en een
‘power point’-presentatie. Nu zanikt overal de taalbagger waardoorheen docenten kniediep moeten waden. Me dunkt, dat het voortgezet onderwijs hier de rekening verdient ofwel: de lat moet omhoog en niet zo’n beetje ook (maar dan breekt uiteraard de pleuris uit: ‘Hoe durft die leraar het opstel van mijn zoon als onvoldoende te beoordelen?’). Overigens herken ik de opmerking van die historicus: in mijn onderwijsloopbaan kreeg ik die steevast te horen waarop mijn reactie was dat iedere leraar zo niet allereerst dan toch minstens ook moedertaalleraar was, is en blijft (niet dat het hielp maar je
moet toch wat). Zoals zo vaak komt het licht ook hier uit Vlaanderen.
L. Douze zegt
Dat het niet ‘hun vak’ is, laten de docenten ook op een andere manier zien. Mijn dochter kreeg vorig jaar een opdracht, die door haar docent aardrijkskunde zelf gemaakt was. Ze moest een stamboom maken van ‘jou familie’. De fout stond op meerdere plaatsen. Ik wees haar erop.
‘Ja, ik heb het gezien,’ zei mijn dochter (12), ‘maar ik durf er niets van te zeggen, want ik ben bang dat het mijn cijfer beïnvloedt.’
Bovendien had de docent aangegeven dat ze dyslectisch was en dat spelfouten haar dus niet aangerekend konden worden.
Welke boodschap geef je dan je leerlingen mee?