Door Marc van Oostendorp
Op het onderstaande plaatje staan twee letters uit het schrift van de Oeigoeren, de ie en de oe. Welk van de twee is wat?
Inderdaad: de linker is de ie-klank en de rechter de oe-klank. Een meerderheid van mensen kan dat raden, ook als ze nog nooit van de Oeigoeren en hun mooie taal hebben gehoord. Dat staat in onderzoek dat alweer een paar maanden geleden verscheen, maar dat ik door omstandigheden nu pas goed las.
En het geldt niet alleen voor het Oeigoers, al was voor dat schriftsysteem het effect wel het grootst: ook in andere alfabetische system (dat wil zeggen: schriftsystemen waar een symbool stond voor een individuele klinker, dus niet het Chinees) gold dat volkomen buitenstaanders vaak goed konden gokken wat een ie-klank was en wat een oe.
Akoestisch
Het heeft natuurlijk iets te maken met het kika-bouba effect: voor de onderstaande twee figuurtjes bestaat ook een zekere mate van overeenstemming over wat de kika (die links) is en wat de bouba, en dat los van de moedertaal van de proefpersonen:
Het is ook niet helemaal toevallig dat ie en oe de klinkers zijn in kika en bouba, of zelfs dat a de andere klinker is in die woorden. De ie, oe en a worden wel de primaire klinkers genoemd: zowel fysiologisch (waar in de mond je ze maakt) als akoestisch (de vorm van de geluidsgolven) liggen deze drie klinkers het verst van elkaar. Ze zijn dus het duidelijkst van elkaar onderscheiden.
Blind geboren
We hebben dus gevoel voor welk geluid past bij welk plaatje. Het probleem met kika en bouba is natuurlijk dat dit nog hele woorden zijn, en twee betrekkelijk complexe plaatjes. Het nieuwe onderzoek gaat alleen over ie en oe, en omdat er verschillende schriftsystemen bekeken worden kunnen de onderzoekers makkelijker nagaan welke aspecten ertoe doen.
In dit geval betreft dat volgens hen complexiteit: de letter voor de oe is meestal ingewikkelder (heeft meer pennestreken nodig) dan die voor de ie, én mensen zijn geneigd om bij een ingewikkeldere letter eerder te denken aan de oe (als een taal het toevallig ‘fout’ doet, raden buitenstaanders het dus eerder ‘fout’). De onderzoekers denken dat dit iets te maken heeft met het akoestische signaal dat bij de oe rijker is, en vooral iets meer lage (boven)tonen kent. Lage tonen associëren we met groter.
Ik kan me voorstellen dat het ook iets te maken kan hebben met hoe die klinkers eruit zien als je ze uitspreekt: een ie maak je met gespreide lippen, voor een oe moet je ze ronden, en dus zet een oe er groter uit. Als mijn verklaring klopt is het dus minder spectaculair – je associeert geen geluid met beeld, maar het ene beeld met het andere. Je zou dat kunnen toetsen door het experiment te doen met mensen die blind geboren zijn en dan met braille, al hebben ook mensen die blind geboren zijn natuurlijk een beeld van hoe ze in ieder geval hun eigen mond zetten wanneer ze spreken.
Anton zegt
Doe mij ook maar een doventest erbij als het kan.
En… blind+doof. Als Ontwikkelingspsychologie meebetaalt moet dat kunnen.
DirkJan zegt
U suggereert dat we dus het ene beeld associëren met het andere beeld: de vorm van de mond met de vorm van de letters of afbeelding. Maar hoe zouden blind geboren mensen dat dan kunnen vergelijken en dat ook nog in relatie tot braille, dat overigens geen aparte oe kent. Ik zie dit even niet voor me.
Marc van Oostendorp zegt
Het idee is dat blinde mensen dan een controlegroep zijn. Als zij hetzelfde effect vertonen, is mijn hypothese weerlegd.
DirkJan zegt
Ik bedoel, hoe ziet dat experiment er dan concreet uit met braille?