Door Marc van Oostendorp
Je zit in de auto, het is midden in de nacht, de reis is nog lang en je wil nu tanken. Je vraagt aan de spraakcomputer: “waar is hier in de buurt een benzinestation?” Vervelend is dan als die computer een lijst van 16 bezinestations geeft die ‘in de buurt’ zijn, hoewel ze deels niet eens aan dezelfde weg liggen (ze liggen wel in een straal van 10 km om de plaats heen waar je nu bent). Om de zaak te redden vraag je dan “welke zijn nog open”. Tot je grote ontreddering zegt de computer dan “zal ik ‘welke zijn nog open?‘ googelen?”
Beide antwoorden zijn op zich correct, maar niet erg zinvol. Je wil geen lijst, je wil één of twee zinnige opties. Je wil niet ‘welke zijn nog open?’ googelen, maar je wil weten welke bezinestatons in de buurt op dit moment nog open zijn.De Amerikaanse computertaalkundige Barbara Grosz heeft zich een carrière lang beziggehouden met dialoogsystemen: hoe kun je computers een zinnig gesprek laten voeren. Dit voorbeeld komt uit de lezing die ze vorig jaar hield toen haar de prestigieuze Lifetime Achievement Award werd uitgereikt van de Association for Computational Linguistics. Die lezing is nu als artikel gepubliceerd.
Samenwerking
Een van Grosz’ belangrijke bijdragen is dat ze heeft ingezien dat gesprekken – zeker het soort informatieve gesprekken waarvoor we computers zouden wilen gebruiken – vaak samenwerkingsprojecten zijn. De deelnemers van een dialoog willen samen iets bereiken.. Ze hebben daarbij ieder een eigen taak (bijvoorbeeld: de ander van adequate informatie voorzien; of juist duidelijk maken wat je precies wil weten) en proberen samen een doel te bereiken. Computers die dialogen willen voeren moeten zulke plannen ook kennen.
Wat Grosz er in haar lezing niet bij zegt: dat ze met deze ideeën voorliep. Ze vertelt wel dat Noam Chomsky, waarschijnlijk de beroemdste taalkundige aller tijden, haar toen ze student was afraadde om dialogen te gaan bestuderen. Chomsky dacht dat er geen echte structuur in menselijke dialoog zat, dat het onmogelijk was er wetenschappelijk onderzoek naar te doen. Inmiddels zijn er tal van taalkundigen ook bezig met onderzoek naar dialogen, ook als ze helemaal niet speciaal in computersystemen geïnteresseerd zijn. Sterker nog, een invloedrijk taalkundige en psycholoog als Michael Tomasello, denkt dat precies het soort samenwerking waarbij je samen iets wil en ieder daarbij een eigen rol heeft de specifiek-menselijke eigenschap is die taal mogelijk gemaakt heeft.
Ik weet niet waarom Grosz dat niet noemt. Misschien is ze er te bescheiden voor. Maar ik vrees dat minstens een even belangrijke rol speelt dat de taalkunde behoorlijk aan het versplinteren is – en dat mensen die computermodellen willen bouwen de literatuur van de taalkundigen die taal als menselijk vermogen bestuderen niet meer bijhouden. Dat is jammer. Tegelijkertijd is het misschien ook juist wel bemoedigend dat men in verschillende hoeken tot dezelfde conclusie komt: de mens is een dier dat samenwerkt.
Lucas Seuren zegt
Tsja, taalkundigen lopen feitelijk achter op andere vakgebieden zoals antropologie en zeker sociologie waar men (lees: Erving Goffman) al veel eerder begonnen was met het bestuderen van dialogen en al liet zien dat daar zeker genoeg structuur in zat. Sterker nog, dat je tot op zeer klein niveau structuur kon vinden. In de jaren 60 was daar binnen de taalkunde geen markt voor. Taalkunde heeft er pas in de jaren 80/90 serieuze aandacht voor ontwikkeld—al zijn er bizar genoeg nog steeds genoeg taalkundigen die denken dat dialogen volstrekt oninteressant zijn als je in taal geïnteresseerd bent.
Overigens is de mens natuurlijk niet het enige dier dat samenwerkt met soortgenoten dan wel met dieren van een andere soort. Dus de vraag is in hoeverre die samenwerking sec genoeg is voor taal.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben geen specialist, maar Tomasello beweert als ik het goed begrijp dat samenwerking wel degelijk kenmerkend is voor de mens. Als apen ‘samen’ gaan jagen, jagen ze eigenlijk ieder voor zich, maar dan in een groep. Als we onder samenwerking verstaan dat we allemaal een eigen rol hebben (en die rol eventueel kunnen veranderen), dan zouden wij als mensen wel degelijk uniek zijn.
Lucas Seuren zegt
Tomasello beweert inderdaad dat ons vermogen om elkaars intenties te lezen en te begrijpen uniek is. Andere dieren zouden bijvoorbeeld niks kunnen met basale handelingen als wijzen. Wijzen kan zoveel betekenen, dat je elkaars gedachten moet kunnen lezen, om te snappen dat het een coöperatieve handeling is.
Maar bij die claim kun je op basis van onderzoek van andere evolutionair antropologen en biologen op dit moment nog meer dan genoeg vraagtekens plaatsen. En de tegenargumenten zijn veelal niet meer dan ad hoc, en alles behalve verklarend. Je kunt altijd wel zeggen “het is eigenbelang,” maar dat wordt zelden aangetoond, en dat maakt het een zwaktebod.
Ik zou mezelf ook geen expert noemen, maar op basis van het onderzoek wat ik heb gelezen, en recente ontdekkingen over dierlijk gedrag, ben ik niet overtuigd van Tomasello’s perspectief. Daarmee wil ik zeker niet alles wat hij zegt onderuit halen. Slechts het bewijs voor taal.
Ingrid van Alphen zegt
Inmiddels is er veel meer onderzoek gedaan dan bij apen alleen. Ik ben ook geen expert, maar ik heb bijgeleerd op de conferentie Cognition and Animals (“including humans”) jl december http://abc.uva.nl/content/events/conferences/2017/12/smart-animals.html waar de een na de ander aantoonde dat dieren niet alleen bv empathie kennen, maar wel degelijk echt kunnen samenwerken. Frans de Waal gaf in zijn keynote lezing een overzicht hiervan bij een diversiteit aan dieren. Hier zie je een verwante TEDlezing van hem: met bv na ongeveer 6 Minuten twee samenwerkende olifanten https://www.ted.com/talks/frans_de_waal_do_animals_have_morals
Oftewel: wij zijn niet de enige(n).