Door Marc van Oostendorp
De onlangs overleden dialectoloog Johan Taeldeman blijkt bij zijn overlijden nog een klein sieraadje te hebben achtergelaten. Het artikel is onlangs gepubliceerd in Taal en Tongval, zijn lijfblad, het gaat over het dialect van zijn geboortedorp, Kleit in het noordwesten van Oost-Vlaanderen, en het doet waar Taeldeman altijd zo goed in was. Het haalt een feitje naar boven dat de taalkundige kan verwonderen.
Dat feitje gaat over de manier waarop je het verkleinwoord maakt. Vrijwel ieder dialect in het Nederlandse taalgebied doet dat op zijn eigen manier, en al die manieren zijn ingewikkeld: soms gebruik je de ene uitgang en dan weer de andere. In de standaardtaal zeg je bijvoorbeeld raampje met pje en rammetje met etje.En dat is nog maar het topje van de ijsberg.
In het Kleits, zegt Taeldeman, vind je soms –ke en soms –tje:
- mouwke, vrouwke, plooike, eike, sneejeke, truike
- kafeetje, menuutje, fotootje, spaatje
De –tje vind je na een enkelvoudige klinker en –ke na een tweeklank. Het verschil is dat je om ouw, ooi, ei, ui, enzovoorts te maken, je mond beweegt, terwijl je ee, uu, oo, aa (en andere klinkers) eindeloos kunt aanhouden met je mond in telkens dezelfde stand.
Het is vrij wonderlijk dat de Kleitenaren op dat idee zijn gekomen om de twee uitgangen zo te verdelen, al wordt het iets begrijpelijker als je bedenkt dat –ke ook de vorm is na veel medeklinkers: niet alleen de w van vrouw of de j van sneej (die komt van de d in snede), maar ook de i in ei en trui gelden kennelijk als een soort medeklinkers.
Dat ze in dat dorp allebei de achtervoegsels kennen, is niet zo vreemd, laat Taeldeman zien. Het dorp bevindt zich dialectologisch in een grensgebied, daar zo vlak bij de grens met West-Vlaanderen. In het westen zeggen ze overal –tje, in het oosten zeggen ze overal –ke, de sprekers uit dit gebied werden met allebei de vormen geconfronteerd en probeerden ze beide een plaatsje te geven.
Marcel Plaatsman zegt
Inderdaad ’n fijn nagelaten sieraad.
De behandeling van de -w als medeklinker brengt de vorm “meeuwpje” weer in herinnering, door mij opgetekend uit de mond van mijn eega (afkomstig uit Mechelen, geen dialectspreekster) en door jou beschreven in een stuk onder de titel “Een vriendin die meeuwpje zegt” (https://neerlandistiek.nl/2012/03/een-vriendin-die-meeuwpje-zegt/). Haar aanvoelen (waar ze niet de enige in is, maar erg algemeen is “meeuwpje” niet) staat dus niet op zichzelf in het Vlaamse dialectlandschap, alleen is in de “echte” dialecten het morfeem dan -ke en niet het standaardtalige -pje.
Nu is in het Belgisch-Nederlands de -w aan het einde van woorden dezelfde als aan het begin, dus in beide gevallen bilabiaal, terwijl er in Nederland verschil wordt gemaakt, de bilabiale variant komt hier alleen na klinkers voor. Het is dus wel begrijpelijk dat Vlamingen die -w eerder als een gewone medeklinker identificeren dan Nederlanders. Hoe zou dat in Suriname zijn? Zouden vormen als “meeuwpje” en “mouwpje” daar ook, al dan niet incidenteel, voorkomen?
Marc van Oostendorp zegt
Briljant!