Door Marc van Oostendorp
Natuurkundigen mogen dingen die jij en ik niet mogen (tenzij jij natuurlijk natuurkundige bent, dat kan ik van hieruit niet goed zien). Ze mogen er bijvoorbeeld op wijzen dat de wetenschap een veel rommeliger bedrijf is dan veel mensen denken – ook veel wetenschappers. Dat er helemaal niet zulke vaste regels en procedures zijn om de waarheid te vinden als veel mensen denken – ook veel wetenschappers.
Dit artikel van de astrofysicus Adam Becker op de mooie website Aeon is een goed voorbeeld. Welsprekend legt hij uit dat het een misverstand is dat wetenschappelijke beweringen altijd falsifieerbaar (weerlegbaar) moeten zijn, zoals geloof ik in eerstejaarscolleges wetenschapsfilosofie bij de sociale wetenschap nog wordt rondgebazuind. Het ideaalbeeld van die eerstejaarscolleges is: je doet als wetenschapper een voorspelling en als na meting blijkt dat die voorspelling onjuist is, moet je je theorie verwerpen. Niemand doet dat, laat Becker zien (zoals dat al decennia wordt aangetoond overigens): als een meting niet in overeenstemming is met je voorspelling kan dat aan een verkeerde meting liggen, of een onjuiste achtergrondaanname, of aan heel veel andere dingen. Becker geeft er een aantal aardige voorbeelden van uit zijn eigen vak, de sterrenkunde.Objectieve criteria
Er zijn in de geschiedenis van de wetenschap, zegt Becker, zelfs genoeg voorbeelden waar deeltjes werden gepostuleerd die je helemaal niet kon zien, laat staan dat je ze zou kunnen meten. Ook het idee dat je als wetenschapper alleen mag praten over zaken die je kunt zien, verwerpt hij dus; ook dit weer in navolging van heel veel wetenschappers en wijsgeren. Maar ik, die mijn brood verdien met gesproken klinkers en medeklinkers (zaken die nog nooit iemand heeft gezien en zelfs niet echt gehoord – je hoort altijd hoe iemand een klinker uitspreekt, niet die klinker zelf; terwijl ze toch echt bestaan).
Dat is allemaal interessant genoeg, maar het is dus ook eigenlijk allang bekend, wat Becker zegt. Wat de vraag doet opkomen waarom het dan nog gezegd moet worden, waarom alle wetenschappers niet allang zo werken.
Ik geloof dat het een van de ongunstige effecten is van de professionalisering van de wetenschap – van het feit dat de wetenschap over de hele wereld een beroep is: iets waarin je wordt opgeleid en waarin je carrière kunt maken als je goed genoeg bent. Omdat dit zo is, en omdat er zoveel salarissen mee gemoeid zijn, is er in de loop van de tijd ontstaan naar objectieve criteria voor wie er eigenlijk een goede wetenschapper is en dus ook voor wat goede wetenschap precies is.
Waanzinnig theorietje
Sommige van de gevolgen daarvan worden tegenwoordig wel besproken, al wordt er niet altijd wat aan gedaan: de absurde eisen die er aan publicaties worden gesteld. Een wetenschapper die honderd onzinnige artikelen publiceert waar niemand iets aan heeft is beter dan één die slechts één artikel schrijft dat onze blik op de werkelijkheid voor altijd kantelt.
Maar een ander gevolg wordt minder genoemd: dat ook ons idee over wat goede wetenschap zélf is wordt aangetast door het professionalisme, door het idee dat je daar harde criteria voor hebt. Dat we weten hoe we de waarheid moeten vinden. En dat je dus één bepaalde filosofie moet volgen om die te vinden.
Het ellendige is natuurlijk dat je in het huidige tijdsgewricht nog een andere reden hebt om daar niet aan te willen morrelen: omdat je niet de indruk wil wekken dat ieder waanzinnig theorietje evenveel waard is als de wetenschap, dat de wetenschap niet, zoals dat heet, ‘ook maar een mening’ is.
Overtreden
Er bestaat wel degelijk goede en minder goede wetenschap, en toetsbaarheid en de concreetheid van de gemaakte aannamen spelen daar wel degelijk een rol in. Alleen zijn die niet hard te maken. Er is geen eerlijke beoordeling van wetenschappers mogelijk, want er is geen eerlijke beoordeling van wetenschap mogelijk. De UD die veroordeeld is tot eindeloos eerstejaarscolleges geven aan eerstejaars omdat zijn onderzoek niet succesvol genoeg is, kan best wel eens over 200 jaar als de belangrijkste wetenschapper van onze tijd worden gezien, of in ieder geval als belangrijker dan menige hedendaagse superster.
Ik geloof dat dit iedereen duidelijker zou zijn als er niet de belangen waren om een carrière te maken. Het probleem daarbij is dat je professionaliteit in de wetenschap nu ook weer niet zomaar kunt afschaffen, want de wetenschap is inmiddels zo ingewikkeld geworden dat je mensen nodig hebt die er al hun tijd aan besteden om de zaak nog enigszins in de lucht te houden.
Maar jammer is het wel, en het zou goed zijn als er aandacht was voor wat meer speelsheid, voor het overtreden van sommige regels. Misschien moet het van de natuurkundigen komen.
gerrit bloothooft zegt
Gelukkig, ik ben als natuurkundige opgeleid en mag van Marc dus alles doen wat hij niet mag, en hopen dat lezers van Neerlandistiek dat niet vervelend vinden. Maar zijn artikel is wat rommelig en dat komt vooral door het gebruik van het woordje zien voor het Engelse observable. Dat moet je echt met waarneembaar vertalen en dat zal bijna altijd door meting gebeuren. Of het nu zwaartekracht of een klinker is. Als een meting in strijd is met een theorie en genegeerd wordt omdat de theorie zo mooi lijkt, dan is dat eerder menselijk falen dan dat Popper’s falsificatie theorie niet zou opgaan (en daarom niet aan eerstejaars verteld zou moeten worden). Marc heeft natuurlijk gelijk dat we buiten platgetreden paden moeten durven denken, ook als er in eerste instantie geen waarnemingen zijn die dat kunnen ondersteunen of verwerpen. Uiteindelijk komt die eerlijke beoordeling altijd wel, ook al duurt dat soms honderden jaren. Maar daar wordt in de huidige toetsing van wetenschappers helaas niet op gewacht.
Daarnaast vind ik het beeld van jammerlijk falende UDs die veroordeeld zijn tot lesgeven aan eerstejaars misplaatst. Ten eerste kunnen dat ook volgens Marc heel creatieve wetenschappers blijken die je graag eerstejaars laat inspireren, maar het suggereert ook dat eerstejaars onderwijs te min zou zijn voor succesvolle hoogleraren. Juist die moeten de wetenschappelijk vonk overdragen en wat mij betreft verplicht worden om dat in het eerste studiejaar te doen.
Marc van Oostendorp zegt
Het is waar dat het bij observaties niet alleen gaat om rechtstreeks zijn, al bespreken Becker ook mensen die dat ook vinden, maar hij noemt vooral ook voorbeelden die niet rechtstreeks meetbare entiteiten hebben. Bij mijn weten geldt dat nog steeds voor een groot aantal deeltjes, die alleen ‘waargenomen’ kunnen worden door de manier waarop ze bijvoorbeeld uiteenvallen of anderszins reageren op botsingen met andere deeltjes.
Het lijkt mij wel duidelijk dat ik met die opmerking over lesgevende UD’s verwees naar de geldende normen voor succes en dat ik dat niet deed in instemmende zin.