Door Marc van Oostendorp
Als de Amerikanen Sapir en Whorf gelijk hadden, zou er een goede wereldgeschiedenis te schrijven zijn aan de hand van de taalgeschiedenis. Volgens de zogeheten Sapir-Whorf-hypothese bepaalt de taal het denken. En als we aannemen dat de manier waarop de mensen denken de loop van de geschiedenis bepaalt, zijn taalveranderingen dus belangrijk bij het begrijpen van de veranderingen in de wereld.
De Amerikaanse schrijver Jeremy Lent heeft geprobeerd precies zo’n boek te schrijven: een dat de grote lijnen van de wereldgeschiedenis beschrijft in termen van veranderingen in de taal.
Zijn voornaamste uitgangspunt daarbij is de tak van de taalkunde die de laatste decennia sowieso de sterkste invloed heeft gehad in andere geesteswetenschappen: de cognitieve taalwetenschap, met name de theorieën over het belang van metaforen voor het denken van George Lakoff (Lucas schreef er onlangs over op Neerlandistiek; en gisteren had De Correspondent er een aardig overzichtsartikel over).
Volgens die theorie kan de mens over abstracte dingen alleen in beeldspraak denken. We hebben misschien ons lichaam dat we kunnen voelen en waarover we rechtstreeks denken, net als over sommige zaken die we min of meer rechtstreeks waarnemen. Maar alles dat een beetje complexer is dan dat, kunnen we alleen begrijpen in metaforische termen.
Lakoff en zijn medewerkers hebben laten zien dat (cultureel bepaalde) metaforen ons hele denken doordesemen. In veel culturen staat boven bijvoorbeeld voor goed en beneden voor slecht (hij zit in de put, het gaat bergafwaarts). Uiteindelijk zijn misschien wel alle categorieën waarin we denken te zien als metaforen en bouwen we uiteindelijk weer nieuwe metaforen bovenop oude.
Neo-confucianisme
Doordat de mens alleen in metaforen kan denken, en die metaforen door de mensen om je heen worden aangeraakt, ontstaan culturen: manieren van denken die mensen met elkaar gemeen hebben. Lent begint met uiteen te zetten hoe de jagers-verzamelaars in de prehistorie de wereld moeten hebben gezien, om vervolgens te beschrijven hoe een aantal grote wereldculturen zijn ontstaan – met daarbij een heel sterke nadruk op Indo-Europese en Chinese culturen, en iets minder op de culturen uit het Midden-Oosten (Afrika of de Amerika’s bestaan in dit boek eigenlijk niet).
Een van de vraagstukken die daarbij vrij uitvoerig aan de orde komt is hoe het komt dat uit het Westerse denken de wetenschappelijke revolutie én de neiging om de wereld te koloniseren voortkomen en uit andere culturen niet. Een andere kwestie is hoe we ons denken zouden kunnen veranderen om ervoor te zorgen dat we niet met ons allen de afgrond van de klimaatcatastrofe in rennen. (Het enigszins verrassende antwoord op die laatste vraag is dat we een vorm van neo-confucianisme zouden moeten omarmen, omdat dit al een synthese was van het Chinese denken en het Boeddhisme, dat zelf weer een synthese was van traditioneel Indisch denken en dat van Indo-Europese veroveraars.)
Ongenuanceerd
Helaas is de taalkundige basis onder dit alles een beetje wankel. Hoewel Lent de pretentie uitspreekt een ‘cognitieve geschiedenis’ te schrijven, een vorm van geschiedenis die een tak zou zijn van de cognitieve wetenschap, werkt hij bijvoorbeeld de metaforentheorie eigenlijk nauwelijks uit. Je krijgt de indruk dat zijn kennis ervan nauwelijks verder gaat dan het werk van Lakoff, maar daarin wordt bijvoorbeeld niet echt ontwikkeld hoe metaforen zich in de loop van de tijd ontwikkelen of hoe nieuwe metaforen gebouwd zouden kunnen worden op basis van bestaande.
Een cognitieve geschiedenis zou dat gat eigenlijk moeten vullen, maar als Lent het al over dat soort zaken heeft, dan blijken die metaforen toch vooral soms opeens op te duiken. Waarbij voor hem een heel belangrijke rol ook nog worden vervuld door individuele denkers: Plato, Confucius. In die zin is The Patterning Instinct vooral een klassieke geschiedenis van het denken met pretenties.
Ook verder weet Lent eigenlijk te weinig van taalkunde om zijn pretenties te kunnen waarmaken. Dat geldt zelfs voor de cognitieve taalkunde: een ontwikkeling ervan, zoals de ook zeer populaire theorieën over framing, komen bijvoorbeeld niet aan de orde. In een hoofdstuk legt hij uit dat de Sapir-Whorf-hypothese lang niet serieus is genomen onder taalkundigen (hij beweert zelfs, zonder bewijs, dat je vroeger voor je carrière moest vrezen als je als taalkundige enige sympathie voor die hypothese naar voren bracht; ik weet echter zeker dat dit 30 jaar geleden al niet zo was). Dit kwam dan doordat Whorf het allemaal een beetje overdreven had en de neiging had te weinig genuanceerd te zijn. Tegenwoordig zien we het allemaal wat beter, zegt Lent dan, om vervolgens allerlei ongenuanceerde uitspraken te doen.
Metaforen
Hij haalt bijvoorbeeld het onder taalkundigen bekende verhaal van de Guugu Yimithirr erbij, een Australisch volk dat de wereld niet beziet in termen van links, rechts, voor en achter (richtingen die gerelateerd zijn aan het menselijk lichaam), maar in termen van noord, oost, zuid en west. Als een spreker van het Guugu Yimithirr wil dat je opschuift, kan hij zeggen: “Ga wat naar het westen”. Zij zijn zich er altijd van bewust waar de windrichtingen zich bevinden, ook als het donker is of ze in een afgesloten ruimte zijn. Volgens Lent blijkt hieruit onomstotelijk dat je denken bepaald wordt door je taal, maar dat ligt allemaal echt wat genuanceerder. Zo kennen wij in onze taal die begrippen ook, en zullen mijn lezers het in doorsnee toch heel moeilijk vinden om nu onmiddellijk aan te wijzen waar het noorden zich bevindt. En in het algemeen is maar de vraag of noord, zuid, oost en west nu echt zulke metaforen zijn.
Het blijft daarmee wel een interessant project: historische cognitieve taalkunde op grote schaal. Maar Lent heeft het niet echt uitgevoerd.
Jeremy Lent. The Patterning Instinct. A Cultural History of Humanity’s Search for Meaning. Prometheus Books, 2017. Bestelinformatie bij Athenaeum.
Lucas Seuren zegt
Hoe komt dat volk uberhaupt aan zijn richtingen? Is dat op basis van de positie van de zon in relatie tot windrichtingen? Ik wil nu de cognitieve basis weten van die culturele metafoor, want wikipedia vertelt me dat niet de hele wereld uitgaat van vier richtingen; dat er ook zes of zeven waren.
Als het overal vier was zou je zeggen dat cognitie meer bepalend is voor taal dan andersom, maar als het varieert dan heb je in ieder geval weer aanleiding dat hoe men de wereld beschrijft van invloed is op hoe men de wereld ziet.
Wouter van der Land zegt
Het neem aan dat windrichtingtalen ontstaan bij taalgemeenschappen die veel rondreizen in gebieden met weinig landmarks en dat voor-achter-naasttalen van nature ontstaan doordat onze ogen een duidelijke richting hebben.
Een mens komt lijkt mij normaal gesproken aan haar positiebegrippen door haar lichaam, met name door de ogen die naar voren staan. Dan heb je van nature vier richtingen die in het taalgebruik terecht komen. Wanneer je heel veel op de zon je koers bepaalt kan dat blijkbaar ook in huis gebruikt gaan worden.
Lucas Seuren zegt
Maar die lichaamsrelatieve bepaling is er dus niet; want cardinale richtingen zijn absoluut. Dus dat moet dan inderdaad iets zijn van een oriëntatie ten opzichte van de zon, en dat in verhouding tot de wind. Zoals het hier ongetwijfeld duizenden jaren geleden ook ging, voor we cartografen hadden.
Overigens, in de VS is het ook normaler dat je de carindale richtingen gebruikt als je uitleg geeft dan in Europa. Hoe cliché dat ook moge klinken. Ook dat zou dan een artefact van de wereld zijn. Dus een wisselwerking tussen taal en wereld.
Wouter van der Land zegt
In een van de popscienceverhalen die ik hierover las stond dat mensen met zo’n ‘absoluut’ richtingsysteem een dorp verderop hun richtinggevoel kwijt waren. De zon en de wind e.d. zijn de basis, maar voor het dagelijks gebruik koppelen ze de ‘absolute richting’ aan allerlei lokale ijkpunten. Mogelijk lijnen ze hun huizen ook uit met de kompasrichtingen, dat is wel zo makkelijk.
Dat kan ook niet anders. Wanneer je iemand van de Guugu Yimithirr in een geblindeerde auto zet, naar Europa vliegt en hem in een donkere kamer vraagt waar het noorden is, geeft hij echt het goede antwoord niet.
Wouter van der Land zegt
Wanneer het denken geheel zou worden bepaald door taal, zouden dieren (en taalloze mensen) niet kunnen denken, wat denk ik weinig wetenschappers meer beweren. Het is dus meer dat taal het denken beïnvloedt, wat volgens mij ook niemand zal ontkennen.
Een ander voorbeeld dat wordt gegeven is dat van woordgeslacht. Sprekers van een taal met een vrouwelijk woord voor brug zouden onbewust(!) eerder ‘vrouwelijke’ eigenschappen aan bruggen toeschrijven. Cognitie (eigenschappen toeschrijven) volgt daar dus de taal.
Henk Smout zegt
Als toelichting bij een Engelstalig gedicht las ik ooit dat sun/zon een oud mannelijkheidssymbool was, tevens woordspeling met son/zoon.
Ondanks de erin voorkomende Engelse woorden lady en mister hadden we decennia geleden het Duitse lied ‘Lady Sunshine und Mister Moon’. En inderdaad: in het Duits is het die Sonne en der Mond.
Marjorie Hoefmans zegt
Heeft Lent het toevallig ook over de 5e-eeuwse (v.C.) ‘homonoia’denkrichting als hij het heeft over de oude Grieken? Een maatschappij moet harmonieus kunnen werken zoals een lichaam dank zij zijn verschillende componenten. We vinden dit terug bij Livius in de speech van Menenius Agrippa (http://users.telenet.be/CyCade/artikels/menenius.html#1) en merkwaardig genoeg ook in een artikel van Marvin Minsky over artificiële intelligentie: http://users.telenet.be/CyCade/artikels/menenius.html#conclusie
DirkJan zegt
Persoonlijk ben ik minder belang aan metaforen in de taal gaan hechten, maar ik reageer met een voorzichtige waarneming dat volgens mij veel algemene metaforen als spreekwoorden, gezegden en vergelijkingen al honderden jaren geleden zijn bedacht en nog steeds stand houden. Daar staat tegenover dat ik vind dat er – pak hem beet de laatste honderd jaar – maar weinig nieuwe metaforen, zegswijzen, bij zijn gekomen. Het lijkt alsof ze zich niet aanpassen aan de tijd.
Anton zegt
Cognitieve taalkunde waarmee je motoren vindt in de wereldgeschiedenis? Zoïets is dapper geprobeerd, maar dan anders, met The Golden Bough door James Frazer.