Door Marc van Oostendorp
De ik-persoon in het beroemdste sonnet van Johan Andreas dèr Mouw (1863-1919) is heel onhandig: hij kan niks in huis, hij moet alles aan ‘haar’ overlaten en als hij dan doet zegt zij “dat dat geen werk is voor een man”. Gelukkig maar, denkt de lezer, dat hij die “onpraktischheid” compenseert met grote liefde voor die ‘zij’, fijn dat hij in ieder geval ‘grote adoratie’ voelt voor ‘haar vereelte handen’.
Die onhandigheid was misschien een autobiografisch detail, blijkt uit de biografie die Lucien Custers over Dèr Mouw schreef, en dat de passende titel Alleen in wervelende wereld draagt. Maar van die warme gevoelens bleek maar weinig. Dèr Mouw was ook sociaal juist heel “onpraktisch”. en behandelde in ieder geval geen van de drie grote liefdes in zijn leven met erg veel adoratie.
Kwetsbaar
Allereerst was daar zijn echtgenote, met wie hij afsprak dat de relatie niet seksueel zou zijn omdat Platonische liefde het hoogste was, maar die hij ook regelmatig alleen liet. Hij ging bijvoorbeeld alleen op vakantie en was ook verder af en toe alleen op stap; in zijn laatste jaren bijvoorbeeld regelmatig in Amsterdam, waar hij – die in Den Haag als privé-leraar voor middelbare scholieren werkte – zich overgaf aan experimenten met drugs en contacten had met een handelaar in blanke slavinnen.
En dan had hij ondertussen nog twee échte grote liefdes, waarvan zijn vrouw waarschijnlijk moet hebben geweten. De eerste was een scholier op zijn school en bovendien de zoon van de rector, Max Schwartz; de tweede was de jonge aspirant-literator Victor van Vriesland. Dèr Mouw lijkt zich in beide gevallen niet veel rekenschap te hebben gegeven van de ongelijkwaardigheid van de verhouding. Max krijgt een briefje als Dèr Mouw een – mislukte – zelfmoordpoging doet na een ruzie tussen Dèr Mouw en Max’ vader en wordt later gedwongen te kiezen tussen de twee. Van Vriesland wordt door Dèr Mouw op sleeptouw genomen als hij net zijn moeder heeft verloren, zonder dat de oudere man lijkt te beseffen dat de jonge man op dit moment misschien wat kwetsbaar is en dingen doet die hij eigenlijk niet wil.
Geprangd
Ook met zichzelf sprong hij niet zachtzinnig om. Met rector Schwartz komt het op een verkeerd moment om een verkeerde reden tot een uitbarsting. Het Doetinchems gymnasium was berucht om zijn corruptie: rijke leerlingen konden ‘bijlessen’ nemen bij de leraren die hen zouden examineren, en kregen daar dan de vragen doorgespeeld. Dèr Mouw klaagde daar op een emotioneel Schwartz om aan, maar dat net in een geval waarin het moeilijk te bewijzen was én terwijl hij zelf bewijsbaar eerder weleens een oogje had toegeknepen bij zulke praktijken.
Veel van die gespletenheid, veel van die worsteling kwam naar boven in de sonnetten die hij in de laatste paar jaar van zijn leven – toen hij ineens de poëzie leek te hebben ontdekt – schreef. Ja, hij noemde zich Adwaita, tweeheidsloos, en ja, hij meende de eenheid van Brahman te hebben ontdekt. Maar dat kwam allemaal uit een zeer geprangd gemoed.
Tekenend genoeg
Custers laat het allemaal bewonderenswaardig zien. Omdat Dèr Mouw een nogal kronkelig pad door de geleerdheid heeft getrokken (klassieke talen gestudeerd, maar gaandeweg steeds meer geïnteresseerd geraakt in westerse en oosterse filosofie en in wiskunde en de natuurwetenschappen) moet je als biograaf van goede huize komen. Dat doet Custers; hij lijkt zijn hand niet om te draaien voor een in het Latijn geschreven proefschrift op een aanval op de inmiddels toch niet meer heel veel gelezen Hollandse wijsgeer Bolland.
Tegelijk weet hij ondanks soms gebrekkige archieven een goed beeld te schetsen van de persoon Dèr Mouw. In brieven aan Victor van Vriesland had hij het af en toe over twee problemen die hem geestelijk teisterden: hun verhouding en ‘dat andere’. Wat dat andere was, moest Van Vriesland geheim houden en dat heeft hij zo zorgvuldig gedaan dat we het waarschijnlijk nooit meer zullen weten. Een mindere biograaf zou het dan niet kunnen nalaten om te speculeren wat dat andere zou zijn, maar Custers laat het open – en dat is tekenend genoeg.
Ineens
Custers’ uitgever, Vantilt, heeft ongeveer tegelijkertijd een bloemlezing van Dèr Mouws werk uitgebracht, Mijn taalorkest, samengesteld door de sonnettendichter Jan Kuijper. Dat is een waardevolle aanvulling, niet alleen omdat je natuurlijk die gedichten ook wil lezen in het kader van de biografie, maar vooral ook vanwege het nawoord van Kuijper, die wijst op een behoorlijk ondergewaardeerd aspect van Dèr Mouws gedichten: dat ze niet alleen vernieuwend waren vanwege de wonderlijke mengeling van verheven ideeën en alledaagsheid, maar vooral ook vanwege de revolutionaire metriek – een veel losser patroon van jamben dan alle Nederlandse dichters ooit hadden geprobeerd.
Want precies dat maakt Dèr Mouw natuurlijk een van onze grote dichters: niet alleen dat hij dingen zei die niemand zei, maar ook dat hij na zijn vijftigste ineens de vorm van de Nederlandse poëzie voor altijd veranderde.
Lucien Custers. Alleen in wervelende wereld. Het leven van Johan Andreas dèr Mouw [1863-1919]. Nijmegen: Vantilt, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Johan Andreas dèr Mouw. Mijn taalorkest. Een ruime keuze uit ‘Brahman’. Selectie en nawoord van Jan Kuijper. Nijmegen: Vantilt, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Robert zegt
‘Dat andere’ was simpelweg het seksuele, daar hoef je geen enkele fantasie voor te hebben. De lof die Custers wordt toegezwaaid begrijp ik deels. Zijn boek staat als een huis, maar inhoudelijk is het, van een dodelijke, onnodig breedvoerige saaiheid.
Marc van Oostendorp zegt
Volgens mij is het echt niet zo duidelijk wat ‘dat andere’ is; het kan echt van alles zijn geweest: psychische problemen, relatieproblemen met zijn vrouw, suicidale gedachten; en zelfs in het seksuele kun je je een groot scala aan mogelijkheden voorstellen. Het knappe van Custers is, vind ik, dat hij niet in de val trapt van ‘daar hoef je geen enkele fantasie voor te hebben’ om zo zijn eigen obsessies of die van onze tijd op iemand van 100 jaar geleden te plakken. Uw oordeel dat zoiets saai is, deel ik niet.
Robert zegt
Een eeuwigheid geleden las ik de brieven van DM aan Van Vriesland eens in het Letterkundig Museum. Moet u wellicht ook eens doen, begrijpt u mijn reactie vast beter. Als verhaal stelt deze biografie m.i. weinig voor, een knappe intellectuele biografie is het zeker.