Door Marita Mathijsen
Hoe belangrijk is het dat er een literaire canon is en dat er via het onderwijs en de overheid aan literaire monumentenzorg gedaan wordt? Dat er een aantal werken uit de Nederlandse literatuur uit het verleden gekend wordt door iedereen die meer dan de basisschool doorlopen heeft? Enige maanden geleden heb ik een pleidooi gehouden voor hertalingen van klassieken. Nu wil ik dat verder specificeren: het gaat er mij om dát er een canon is en dat er klassieken gelezen worden, desnoods met aanpassingen.
Verstandige ouders discussiëren niet met hun kinderen over tandenpoetsen, schone onderbroeken of de bruine boterham. Ze moeten het gewoon doen, aandoen of opeten. Je discussieert hooguit erover of je een gele of een rode onderbroek aandoet, of je met een electrische of met de gewone tandenborstel poetst, of je na de bruine boterham een beschuit met hagelslag mag, maar niet óf je het doet.
Zo vanzelfsprekend ouders hygiëne vinden, zo vanzelfsprekend zou ook de canon bij de geestelijke hygiëne van de opvoeding horen, of dat nu om een literaire of een historische canon gaat. Geen discussie, gewoon aannemen. Discussie mag over de invulling.
Minimum
De paradox van het behoud van het verleden is, dat daarvoor weggegooid moet worden. Er kan geen verleden overgeleverd worden, als we niet selecteren. Want als alles belangrijk zou zijn uit het verleden, alles geconserveerd moest worden zouden we omkomen in ons eigen vuil.
De canon is een hulpmiddel bij dat behoud van het verleden. Er is een gigantisch reservoir aan verleden, en een deel daarvan gaat ons allemaal aan, dat is het verleden dat in ons collectieve geheugen een plaats moet vinden. Je moet de canon vergelijken met een gemeenschappelijk communicatiemiddel, zoals verkeersregels of taal. De rij-instructeur beheerst alle verkeersregels, de gemiddelde chauffeur beheerst de noodzakelijke alledaagse. Scooterrijders beheersen ze doorgaans niet en daarom gebeuren er zoveel ongelukken met scooterrijders. Zo is het ook met de historische canon: Van Oostrom heeft wel meer vensters in zijn kop dan die vijftig van zijn commissie, maar die vijftig zijn het minimum om behoorlijk over het verleden te kunnen denken, om deel te kunnen nemen aan het cultureel verkeer.
Zelfmutilatie
Datzelfde geldt voor de literaire canon. Als literair historicus zou je eigenlijk helemaal niets uit lijsten willen gooien, alles wat ooit van waarde was behouden, maar dat is lariekoek. Selectie is broodnodig. Ik hou geen pleidooi om de negentiende-eeuwse romanschrijver H.J. Schimmel in de canon te krijgen.
Maar dan moet er wel overeenstemming bereikt worden over de noodzaak van een literair-historische canon. In de late jaren zestig liepen er op de scholen leraren met baarden en geitenwollen sokken en leraressen met paarse tuinbroeken rond die tegen een verplicht voorgeschreven literatuurlijst waren. Die generatie is opgevolgd door snelle marktgerichte leraren, die het belangrijker vinden dat een leerling soorten argumentaties kan benoemen en een power point presentatie kan geven, dan dat die oude teksten leest. Alleen een leraar met neiging tot zelfmutilatie zal de Gysbreght van Aemstel durven behandelen.
Als eieren
Er lijkt soms wel een collectieve schaamte over de Nederlandse literatuur te bestaan. Men wil maar niet geloven dat er schrijvers van allure onder zijn. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die een pleidooi hield voor een internationale status van Vondel. Zelfs studenten Nederlands, op wie van staatswege toch elk jaar tienduizenden euro’s toegelegd wordt om die studie te volgen, geven zonder gêne toe liever buitenlandse dan Nederlandse boeken te lezen. In Polen zijn er meer studenten Nederlands aan de universiteiten van Lublin, Poznan en Wroclaw dan in heel Nederland aan de vier universiteiten waar nog tamelijk traditioneel Nederlands gestudeerd kan worden: Groningen, Amsterdam (UvA), Leiden, Nijmegen.
Door het falende onderwijs is er geen spaarbank van bezit aangelegd waar men op terug kan vallen. Zou het niet prachtig zijn als de melkboer en de groenteboer, die tegenwoordig toch een pittig middenstandsdipoma moeten hebben, elkaar citaten van Paaltjens en Van Alphen toeriepen? De melkboer na een regenbui: ‘de stoep is weer nat’, de groenteboer bij zijn kist pruimen: ‘als eieren zo groot!’
Bruine boterham
Natuurlijk zou het mooi zijn als de canon ook nog ‘in het echt’ gelezen zou kunnen worden: in de oorspronkelijke edities, in de oorspronkelijke taal. Maar daar moeten we dan toch polderen. Liever een deskundig hertaalde en ingekorte Lucifer dan géén. Liever een goede serie van Eline Vere dan schouderophalen bij de naam Couperus. De steile neerlandici moeten zich er maar bij neerleggen dat een hertaling nooit zo mooi is als het origineel. Dat geldt voor een bewerking van Oud-Nederlands net zo goed als voor een vertaling uit het Frans –wie leest er Houellebecq in het origineel? De ‘hertaling’ van de klassieken die Stephen Frye maakte, staat al maandenlang op de top tien van meest verkochte boeken. Natuurlijk krijg je het Egidiuslied in een vertaling nooit zo mooi als het origineel. Die tweede zin: ‘mi lanct na di, gheselle mijn’, zelfs Tom Lanoye krijgt het niet voor elkaar om die zo ontroerend te maken als hij nu is.
Met goede hertalingen en intelligente bewerkingen voor films en series zou er heel wat meer aandacht voor de canon kunnen komen dan er nu is. Wie gegrepen wordt door een prachtig verhaal zoals dat van Bordewijks Karakter, zal wellicht na de film naar het origineel grijpen. Een goede omzetting wint lezers. En voor de rest: gewoon voorschrijven, als een bruine boterham.
Gerard van der Leeuw zegt
Ja, dit alles is waar. Wat niemand weet: Vondel is IN ZIJN GEHEEL in het Frans vertaald, toegegeven, lang geleden. Maar wie leest er nog Vestdijk? Helaas: we zijn gek met zijn allen. Het is een ingekankerd minderwaardigheidcomplex… en dat geldt trouwens heus niet alleen voor de literatuur. In de muziek is het nog veel erger…… Wie kent zijn Sweelinck? zijn Verhulst?, zijn Diepenbrock, zijn Ton de Leeuw? zijn Sem Dresden? zijn……….
En helaas hebben we een overheid die het beroerde voorbeeld geeft. Rutte spreekt spreekt in Brussel liever vrij beroerd Engels dan fatsoenlijk Nederlands…… We maken onszelf kleiner dan we zijn. Het is zo jammer, men weet niet wat men mist….
Melchior Vesters zegt
Geachte mevrouw Mathijsen,
wie denkt u met dit artikel te overtuigen? Natuurlijk ben ik het ermee eens dat een canon van belang is – en ik ben zo’n leraar met de neiging tot ‘zelfverminking’ – maar u preekt hier tot het koor, u bereikt geen nieuw publiek dat momenteel tegen de canon is.
Bovendien: indien dat wel uw bedoeling is, zult u met betere argumenten moeten aankomen dan dat van collectieve Bildung en onder het mom daarvan ‘gewoon voorschrijven’. Er zijn tegenwoordig een heleboel (hbo-geschoolde) leraren en leesbevorderaars die niet het (veelzijdig) belang inzien van historisch besef aankweken, maar wel een riedel over leesplezier zullen afsteken en in het kader daarvan weinig ophebben met een canon. Als u een consensus wilt bevorderen over de noodzaak van een literair-historische canon, zult u met dat soort types – die overigens het product zijn van een bepaalde onderwijsideologie – in debat moeten.
Natúúrlijk heeft u gelijk, literair bruinbrood moet erin (en geen smartphone-junkfood), maar gelijk krijgen is een tweede: ik ben benieuwd welk(e) argument(en) u hiertoe gaat inzetten.
DirkJan zegt
“in heel Nederland aan de vier universiteiten waar nog tamelijk traditioneel Nederlands gestudeerd kan worden: Groningen, Amsterdam (UvA), Leiden, Nijmegen.” Ik ben wel nieuwsgierig waarom hier de faculteit Nederlandse taal en cultuur van de Universiteit van Utrecht is weggelaten.
Peter J.I. Flaton zegt
Het onvolprezen ‘Bulkboek’ waarop de h.a.v.o.- en v.w.o.-leerlingen in de scholen waarin ik heb lesgegeven, zich collectief abonneerden (waardoor ze bijna terloops een complete canon in huis kregen), gaf ‘ergens’ in de jaren tachtig een uiteraard weloverwogen selectie van de brieven in ‘De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’ uit (om precies te zijn: nr. 9 in de reeks Bulkboek Literaire Klassieken). Verder is er de serie ‘Tekst in context’ van de Amsterdam University Press: ingekorte en hertaalde teksten voorzien van een ruime literatuur- en cultuurhistorische toelichting. Wat ik er, Mevrouw Mathijsen, mee zeggen wil, is dat uw polderpleidooi (dat trouwens mijn volle sympathie heeft), in rulle aarde valt: die van (om maar een voorbeeld te noemen) de door Peter van Zonneveld bezorgde uitgave van ‘Max Havelaar’ in die zo-even genoemde ‘Tekst in context’. ‘Bulkboek’ leverde overigens in diezelfde jaren ’80 een samenvatting van Fons Rademakers’ verfilming van Multatuli’s boek die ik leerlingen jaren achtereen bij wijze van afsluiting van een klassikale lezing van sleutelpassages heb laten zien: de auteursnaam, de titel, het Onuitgegeven Toneelspel, het Droogstoppelhoofdstuk met het pak van Sjaalman, de toespraak tot de hoofden van Lebak, het verhaal van Saïdjah en Adinda en uiteraard de peroratie. Het samen bekijken van die beknopte versie van Rademakers’ film was zoveel als de kers op deze taart, waarbij een en ander drie lesuren van elk vijftig minuten in beslag nam. En voor de ‘Gysbreght van Aemstel’ was er een representatieve selectie in een in de jaren vijftig uitgegeven bloemlezing Oudere Literatuur die ik eveneens klassikaal las en die ik lardeerde met de daarmee sporende fragmenten uit een plaatopname (eerst via zo’n ouderwetse bandrecorder, later via een intussen als net zo obsoleet cassettebandje). Zo luisterden de leerlingen naar de stemmen van Johan Schmitz (Gysbreght), Henk van Ulsen (Vosmeer-de-spie), Ton Lutz (Rei van Edelingen), Ellen Vogel (Badeloch) en Ko van Dijk (Arend van Aemstel). Daarbij streefden mijn collega’s en ik ernaar Vondels stuk zo om en nabij Kerstmis de klas in te brengen waardoor de leerlingen in enen het kerstverhaal meekregen, ook dit vanzelf in de context van de behandeling van de klassieke tragedie waarbij uiteraard net zo goed Vergilius’ ‘Aeneis’ aan bod kwam want Vondel maakte er voorwaar een potpourri van. Ik denk, dat ik de ‘Gysbreght’ al bij al zo’n 75 keer heb laten lezen en beluisteren, waarbij ik steeds weer geraakt werd door Lutz’ gedragen voordracht ‘Wij edelingen, blij van geest, ter kerke gaan op ’t hoge feest den eerstgeboren heiland groeten…’ Dat was geen kwestie van durven maar van gewoon dóen en dat zonder zelfmutilatie: leerlingen hebben, zo heb ik mogen ervaren, respect voor de leraar die zijn vak serieus neemt. Bovendien houden ze ervan, zoals ik van Vygotsky heb geleerd (én van Bordewijks Bint) aangesproken te worden op een niveau dat net een tikje hoger ligt. Wat ik van docenten die het om het Bevorderen Van Het Leesplezier begonnen is (waarbij ze je met zo’n jehovagetuige-blik aankijken) heb onthouden, is dat ze op de hurken zitten want dat is de enige positie die ze zelf hebben leren bemeesteren.
Toen in 1998-1999 de Tweede Fase uitbrak, was het gedaan met het klassikaal lezen en bespreken van oudere literatuur dat immers voor het h.a.v.o. helemaal en voor het v.w.o. bijna volledig uit het curriculum verdween. Daarbij werd bovendien de verplichte boekenlijst ingekort:
tot 8 voor het h.a.v.o. (was 20) en tot 12 voor het v.w.o. (was 25). In mijn school ging het aantal lesuren Letterkunde van 2 per week terug naar 1 oftewel: i.p.v. twee bruine boterhammen nog maar een. En zo laten we onze leerlingen op hun honger zitten.
De ervaring heeft me -dit tot slot- geleerd, dat ze de Middelnederlandse versie van het Egidiuslied heel goed aankunnen, tenminste als een leraar hebben de die taal beheerst. De Universiteit van Utrecht was én is in het onderwijzen ervan een prima plek.
Rob Duijf zegt
‘Liever een deskundig hertaalde en ingekorte Lucifer dan géén.’
Waarom niet én én? Ik heb Lucifer op mijn leeslijst voor MAVO-4 gelezen en ik herinner me dat ik daar veel plezier van heb gehad!
Ik pleit dan ook hoorde originele tekst én een deskundige hertaling in een uitgave.