Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (178)
Het Nederlandse sonnet bestaat 453 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Lopende band
Ze zegt: ‘Ik laat mijn haar knippen vanavond.’
(Ze is na zessen vrij.) In de cadans
van mijn verslaafde handen, in de dans
van bitterkoek en band, knik ik beamend.Ik vraag: ‘Door iemand die je kent?’ Ze ademt
ja aan mijn oor en pakt gelijk haar kans:
‘Mijn zus heeft een vriendin die kappen kan.’
Ze pakt zes koekjes in en lacht, verradend,‘Mijn zusje is niet goed.’ (Ik denk: je zusje?
Je vage ogen die op staren staan!)
‘Van de verkeerde kant. Dus lesbisch. Dus jehoudt meer van vrouwen dan.’ Ik kijk haar aan.
En voor mijn ogen wordt haar mond een kusje,
terwijl de koekjes spoorloos verder gaan.Petra Kottman
De lopende band is geloof ik zolang hij bestaat al symbool voor de onmenselijkheid. De arbeider aan die band heeft geen lichaam meer en geen geest, is zelf eigenlijk een soort machine geworden.
In dit gedicht worden twee arbeidsters juist wel ineens tot lichamen, doordat een van de twee over d’r haar begint. Daarna worden achtereenvolgens genoemd: handen, oor, ogen en mond. Op de een of andere manier weten die woorden, en de onuitgesprokene tussen de twee arbeidsters, een broeierige sfeer op te roepen. Geen wonder dat de lopende band aan het eind ontspoort.
Dat ontsporen wordt ook op een andere manier aangekondigd. Er wordt in regel twee gezegd dat ‘ze’ na zessen vrij is, en regel acht dat ‘ze’ zes koekjes heeft ingepakt. Dus is ze vrij.
Het gedicht heeft iets Komrijaans, bijvoorbeeld door het gebruik van dialoog.
Petra Kottman is de laatste jaren weer gaan dichten. Dertig jaar publiceerde deze taalkundige vooral sonnetten, daarna hoorden we als ik het goed heb lange tijd niets meer van het, maar de laatste tijd verschijnen er her weer gedichten van haar – dat zijn geen sonnetten meer, maar de paar gedichten die er uit de afgelopen decennia van haar verschenen zijn, doen de lezer verlangen naar meer.
Laat een reactie achter