Door Marc van Oostendorp
“Alle wetenschap”, zegt de mysterieuze professor Ismael Shannon in de nieuwe roman Il segreto di Pietramala (Het geheim van Pietramala) van Andrea Moro, “is taalwetenschap of het is postzegelverzamelen.” Die Shannon blijkt uiteindelijk weliswaar de bad guy in deze roman, maar het is hoe dan ook fijn dat iemand het eindelijk eens zegt.
Want dat is een van de aantrekkelijke kanten van Het geheim van Pietramala: dat zowel de held als zijn tegenstander taalwetenschappers zijn, en dat alle andere personages in het boek doordrongen zijn van het belang van taal. Dit heel onderhoudende zomerse boek biedt een spannend verhaal én tegelijkertijd een inkijkje in de wereld van mensen voor wie taal vanzelfsprekend van het grootste belang is.
De jonge briljante, maar enigszins neurotische taalgeleerde Elia Rameau wordt tot zijn ergernis op veldwerk gestuurd. Een grote taalatlas is bijna klaar, maar in het noorden van Corsica hebben de redacteuren nog een wit vlekje ontdekt: over het dialect van het dorp Pietramala weten we niets. Er is ook weinig reden om te denken dat dit dialect bijzonder interessant zal zijn – dat het erg zal verschillen van de dialecten uit de omgeving die op hun beurt nogal Toscaans gekleurd zijn –, maar er mogen nu eenmaal geen witte vlekken zijn.
Bibliotheek
Wanneer Rameau in Pietramala arriveert, ziet hij dat het al eeuwen geleden uitgestorven is, en dat de bevolking het in allerijl moet hebben verlaten. Maar als hij een beetje op onderzoek gaat, ontdekt hij twee vreemde dingen: op het kerkhof blijkt geen enkel kind te hebben gelegen. En bij het vertrekken moeten de oorspronkelijke inwoners iedere snipper geschreven woord hebben meegenomen. Het geheim van Pietramala is: wat was er zo verschrikkelijk aan de taal die er gesproken werd dat kinderen het kennelijk niet aan konden? En waarom hebben de bewoners van het dorp hun hele taal van de aardbodem willen laten verdwijnen?
Om dat uit te vinden, bezoekt Rameau de Amerikaan Shannon, van wie hij heeft ontdekt dat die eerder op Corsica op zoek moet zijn gegaan naar de taal van Pietramala. Shannon heeft een droomappartement, die een hele verdieping beslaat van een flatgebouw in New York, met daarin onder andere een bibliotheek met werkelijk ieder boek dat de moeite waard is voor de ware taalliefhebber.
Het menselijk brein
Alleen blijkt die Shannon gaandeweg dus een slechterik, iemand die, zeg ik zonder al te veel weg te willen geven van het plot, de taal van Pietramala juist wil verspreiden ondanks de kwalijke kanten die eraan zitten.
Andrea Moro is een zeer bewonderenswaardige collega, een van de meest vooraanstaande taalkundigen van Italië en van Europa, met een indrukwekkende publicatielijst in de beste tijdschriften – niet allleen in de taalwetenschap, maar ook in de neurocognitieve wetenschappen – en die daarnaast enkele heel onderhoudende boeken over taalwetenschap heeft geschreven voor een breder publiek, zowel in het Italiaans als in het Engels.
Zijn ideeën zitten duidelijk verwerkt in het boek. Moro loopt voorop in het onderzoek naar kunstmatige talen. Het idee daarbij is dat sommige eigenschappen van taal verklaard moeten worden uit de werking van de menselijke hersenen: een taal moet immers door die hersenen verwerkt kunnen worden, en dus kan een taal op sommige manieren wel ingewikkeld zijn en op andere niet. Het brein is immers een door evolutionaire toevalligheden ingeperkte machine. Omgekeerd kunnen we door de studie van taal veel leren over het brein en dus over ons begrip van de wereld en de beperkingen van dat begrip. (Vandaar dat alle wetenschap uiteindelijk taalwetenschap is.)
Plezier in het verhaal
Om dat nu te doen kun je kijken naar de bestaande talen, bijvoorbeeld door er een zeer gedetailleerde atlas van te maken, maar je kunt ook zelf talen bedenken waarvan je zou voorspellen dat het menselijk brein die eigenlijk niet aankunnen. Dat ‘aankunnen’ is echter een verraderlijk iets: mensen kunnen allerlei trucs leren en puzzels oplossen die niet veel met taal te maken hebben. Het gaat erom die trucs te omzeilen en rechtstreeks te kijken naar de taal.
Dat is wat Moro heeft gedaan in zijn wetenschappelijke werk: hij heeft laten zien dat kunstmatige talen met ‘onnatuurlijke’ regels op een andere manier in de hersenen worden verwerkt dan zulke talen met ‘natuurlijke’ regels.
Het ultieme experiment is natuurlijk: proberen zo’n onnatuurlijke taal aan mensenkinderen te leren. Dat zou niet moeten lukken: het natuurlijke taalverwervingsproces heeft geen ruimte voor de trucs die volwassenen nog wel kunnen toepassen. Ik geloof dat ik ook niet te veel verraad, als ik hier vertel dat Het geheim van Pietramala iets met een dergelijk experiment te maken heeft. Mij was dat in ieder geval ongeveer vanaf pagina 1 duidelijk en het heeft het plezier in het verhaal niet bedorven.
Zomer
Want het verhaal is vooral onderhoudend door de enorme intelligentie en eruditie waarmee het geschreven is. Het verhaal probeert niet heel realistisch te zijn – alle personages zijn eerder sprookejsfiguren – zit vol verwijzingen naar (vooral Italiaanse en Angelsaksische) literatuur, van I promessi sposi tot en met Moby Dick. Twee vrienden die Rameau gaandeweg opdoet, heten Ariel en Caliban, van het toneelstuk The tempest van Shakespeare, dat ook gaat over een experiment om ‘wilden’ een taal te leren.
Het boek zit bovendien vol met onnadrukkelijk naar voren gebrachte bespiegelingen die behalve over taal ook bijvoorbeeld gaan over wiskunde en over de tijd en de vraag of welke rol volgorde daarbij speelt. Volgorde is natuurlijk ook heel belangrijk bij taal (ezel is iets anders dan leze).
Umberto Eco meets Paul Auster meets Noam Chomsky: dat is Il segreto di Pietramala. Hét boek voor de zomer; ik hoop dat een Nederlandse uitgever het snel wil uitgeven.
Andrea Moro. Il segreto di Pietramala. Milano: La nave di Teseo, 2018. Bestelinformatie.
Wouter van der Land zegt
Dank voor deze tip, ik kijk uit naar een vertaling.
Het lijkt me ook heel verfilmbaar, want ik zie op Amazon dat er ook een liefdesplot in is verwerkt, naast de prachtlocaties, een steenrijke evil scientist en een kruising tussen Woody Allen en Noam Chomsky als hoofdfiguur. De enige negatieve recensie noemt het boek ‘pretentieus’, wat alleen maar bevestigt dat het een ‘beach read for intellectuals’ is.