Door Marc van Oostendorp
Als taalkundige kun je verjaardagsfeestjes waar intellectuelen zijn altijd enorm verlevendigen, bijvoorbeeld door te vertellen dat er niets mis is met”de data is onduidelijk”. Toch is dat wat Geoff Nunberg precies laat zien in een recent artikeltje; in ieder geval in het Engels, maar ik vermoed dat de redenering inmiddels ook geldt voor het Nederlands.
Er zijn mensen die bezwaar hebben tegen het enkelvoudig gebruik van data. Ja, er zijn zelfs mensen die beweren dat zoiets ‘pijn aan hun oren’ doet. Die pijn is helaas nooit goed onderzocht. Het lijkt me logisch in een hersenscan kunt zien dat het mensen opvalt als er een vorm wordt gebruikt die volgens hen niet mag, maar mij is niet bekend dat zoiets ook aantoonbaar gepaard gaat met een onaangenaam gevoel.
Het komt misschien doordat ik zelf die ‘pijn’ niet voel, zoals het me in het algemeen niet veel pijn doet als iemand de dingen anders doet dan ik. De meeste mensen lopen links van hun fiets en ik liever rechts, maar mij doet dat geen pijn.
Toorn
Ja, kunnen jullie nu zeggen: maar met die fiets ben je ook in de meerderheid. Moet je je de frustratie van je medegebruikers van de grootste fietsenstalling ter wereld eens voorstellen als jij weer eens aan de verkeerde kant van het fietsgootje loopt! Maar Nunberg laat precies zien dat zoiets in het Engels ook aan de hand is met data: de meeste mensen gebruiken daar in de meeste gevallen het enkelvoud.
Een aardige terminologische vernieuwing die ik uit het artikeltje heb opgestoken is ook nog the pedant’s veto. Het blijkt een term te zijn die Nunberg al een paar jaar aan het uitventen is, maar die ik eerder niet had gezien: “Het maakt niet uit of je een woord als correct Engels beschouwd. Als een paar stokebranden volhouden dat het een fout is, zullen woordenboeken en stijlgidsen je aanraden om er verre van te blijven om te voorkomen dat je hun toorn opwekt.”
Naijlen
Het is een strategie die ook in de Nederlandse taaladviesliteratuur geloof ik wel voorkomt. Er is eigenlijk geen rationele reden om te denken dat voor wat dit en dat betreft, maar er zijn nu eenmaal een paar malloten die alles denken beter te weten en omdat die het voor te zeggen hebben (omdat zij degenen zijn die je sollicitatiebrief uiteindelijk beoordelen, omdat je heb misschien wel eens tegen kunt komen op een dating-app – kun je het toch maar beter mijden.
Dingen zijn fout omdat bepaalde figuren het fout vinden.
Het is een soort poor man’s sociolinguistics, maar tegelijkertijd drukt het een intrigerende conservatieve kracht in taal uit. De pedanten kunnen zelf hun gelijk weer halen uit het feit dat de bronnen kennelijk voor hen waarschuwen. De macht wordt zo geïnstitutionaliseerd: ook als de rijken en écht machtigen inmiddels allemaal al anders praten, blijft hun stem nog een tijd naijlen in de regels van de pedanten en de taaladviesboeken die niet tegen hun veto in durven gaan.
Jona Lendering zegt
Mooi voorbeeld van serendipiteit: “the pedant’s veto” is precies de uitdrukking die ik zocht om een mechanisme aan te duiden waardoor uit de baaierd aan christelijke opvattingen vóór de bekering van Constantijn in de vierde eeuw orthodoxie groeit.
Henk zegt
In de context van Nederlandse prescriptieve regels kun je zo’n pedant’s veto wel ‘het Plasterk-njet’ noemen. 😉
Manfred zegt
Omdat data als meervoud een enkelvoud van datum verondersteld terwijl het niet in die betekenis bedoeld wordt. Nou kunnen wij in het Nederlands verwarring vermijden door als meervoud van datum datums te gebruiken. Vraag is dan hoe vaak datums al in het Engels wordt gebruikt.
Manfred zegt
Oh en omgekeerd ook natuurlijk: waar data enkelvoud is mag je ergens de meervoudsvorm data’s verwachten, is die er al?
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat ‘data’ in het enkelvoud vooral als stofnaam wordt aangevoeld, zoiets als cement of zand. Van zulke woorden is het meervoud meestal heel zeldzaam en krijgt een specifieke betekenis.
Sigried zegt
Data’s hoor ik af en toe in de betekenis van datums; nog nooit gehoord in de betekenis van gegevens.
Rob Duijf zegt
‘In Latin, data is the plural of datum and, historically and in specialized scientific fields, it is also treated as a plural in English, taking a plural verb, as in the data were collected and classified. In modern non-scientific use, however, it is generally not treated as a plural. Instead, it is treated as a mass noun, similar to a word like information, which takes a singular verb. Sentences such as data was collected over a number of years are now widely accepted in standard English.’
(Bron: Oxford Dictionaries)
Het gebruik van ‘datums’ als meervoud van ‘datum’ is mij in Engels in ieder geval niet bekend. (Om verwarring met ‘datum’ als begrip van dag/tijdsaanduiding te voorkomen, zouden we wellicht ook het woordje ‘dat’ als begrip van kleinste gegevenseenheid kunnen invoeren?…).
Gevoelsmatig gebruik ik ‘data’ in de meervoudsvorm van ‘datum’, net zoals musea versus museum. Wanneer het stoffelijk wordt bedoeld als ‘informatie’, kan data echter ook in het Nederlands in de enkelvoudsvorm worden toegepast (‘er is onvoldoende informatie/data beschikbaar’).
msvandermeulen zegt
“Het lijkt me logisch in een hersenscan kunt zien dat het mensen opvalt als er een vorm wordt gebruikt die volgens hen niet mag”
Dat is inderdaad onderzocht en opgeschreven in een heel interessant paper: Hubers, F., T.M. Snijders, & H. de Hoop (2016) How the brain processes violations of the grammatical norm: An fMRI study Brain and Language, 163, 22-31. https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0093934X16300074.
msvandermeulen zegt
Die “pedant’s veto” is trouwens voor zover ik weet dan weer niet onderzocht. Heel interessant zou dat zijn, om de verhouding tussen taaladvies en de mening van taalgebruikers te bestuderen. De indruk die ik krijg is dat er in sommige gevallen sprake is van divergentie: taaladvies wordt op sommige punten toleranter, maar de taalgebruiker wordt dat soms niet. Ik zou het zelf graag doen, maar dat valt vrees ik buiten de scope van m’n huidige onderzoek.
Overigens verdwijnen sommige regels toch echt wel min of meer, pedant’s vote ten spijt, ook al blijven er misschien een paar mensen moeilijk over doen. Elk/ieder is een bekend voorbeeld: volgens mij is er geen moderne taaladviesgids meer die daar geen vrije variatie toestaat. Voor woorden gaat het zeker verder: eindeloos veel oorspronkelijke germanismen (slagroom, theepot) worden tegenwoordig misschien nog wel afgekeurd door sommigen, maar de taaladviescommunity doet daar verder niks meer mee. Zie ook de discussie die ik laatst voerde over het woord ‘climax’.
Jos Houtsma zegt
Toch doet die meneer, lijkt mij, precies hetzelfde als Marc van Oostendorp, als hij in Neerlandistiek van 24 augustus met instemming Broekhuis aanhaalt, die achter het zinnetje
’tot aan het einde aan toe’ de kwalificatie [ongrammaticaal] zet: zijn taalgevoel zegt hem dat ‘data’ geen derde persoon enkelvoud verdragen.
Wat maar weer eens laat zien dat taalgevoel ook maar betrekkelijk is. (Voor mij is ’tot aan het einde aan toe’ vlekkeloos Nederlands.)
Jos Houtsma zegt
(o pardon, ik zie dat ik verkeerd citeer; doorgestreepte tekst kan hier niet gekopieerd worden. Ongrammaticaal was ’tot aan het eind aan’ , en dat is inderdaad ook voor mij wel kras)
Marc van Oostendorp zegt
Dat is een goed punt, maar het is toch niet hetzelfde. Met dat ‘ongrammaticaal’ in mijn bespreking van Broekhuis wordt niet bedoeld dat andere mensen dat niet mogen zeggen, maar dat het volgens mij en Broekhuis geen Nederlands is. Het verschil is: wanneer overtuigend kan worden aangetoond dat mensen dat wel kunnen zeggen, geldt dat als een tegenargument tegen die analyse, die dan dus niet klopt. Dat is iets anders voor prescriptieve regels, die dus niet worden ‘weerlegd’ doordat mensen tegen die regel ingaan. Sterker nog, de meeste prescriptieve regels bestaan bij gratie van het feit dat er mensen zijn die ertegenin gaan.
Lucas Seuren zegt
Bij de sollicitatieprocedure kan ik me nog voorstellen dat er gekeken wordt naar taalcorrectheid; hoe zorgvuldig ga je om met regels en conventies. Bij 100+ brieven moet je immers ergens op selecteren bij gelijkwaardige kwalificaties.
Datingapps zijn veel eenvoudiger: emoticons zijn geloof ik de norm anno 2018.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat er eens een goede gids voor sollicitatieprocedures moet komen die aan die commissies duidelijk maakt dat ’taalcorrectheid’ voor de meeste banen een slecht criterium is en dat je dus mogelijk ten onrechte brieven terzijde legt als je daar overdreven op let.
Lucas Seuren zegt
Het gaat niet om correctheid, maar om zorgvuldigheid.
En geen enkele procedure is correct. Maar geen commissie zit erop te wachten 100+ brieven in detail te beoordelen. Daar heeft niemand tijd voor.
En dan willen ze in de wetenschap ook nog dat je documenten schrijft van enkele pagina’s over je onderzoeksambities en onderwijsplannen, en uitlegt hoe dat aansluit op de vakgroep. Want dat gaan we wel lezen…
Gerard van der Leeuw zegt
Voor mij zijn data gewoon meervoud, maar ik spreek dan ook nog van musea i.p.v. museums…., maar omdat de meeste mensen dat niet meer begrijpen wordt het dus museums. Datums klinkt mij ook afschuwelijk in de oren…. Ach, het heeft gewoon met de leeftijd te maken. Tempora mutantur als ik me niet vergis……
Henk Smout zegt
In het Duits is Daten met zekerheid meervoud.
Ik vrees dat we straks ook ’twee keer zo veel dan’ niet meer mogen afkeuren.
DirkJan zegt
‘De data is verouderd’ zou pijn aan taalpuristen hun oren doen, maar zou dat ook echt zo zijn, vraagt Marc van Oostendorp zich af. Dat weet ik niet, maar hoewel ik geen taalpurist ben en mensen er nooit op zal aanspreken, als ik ‘Hun hebben de meeste kansen’ hoor, dan gaan mijn nekharen letterlijk recht overeind staan. Dat zou eenvoudig moeten zijn te meten.
Marcel Plaatsman zegt
Die conservatieve kracht is voor veel mensen de kern van taal, zeker in discussies als deze. Dat kwam ook bij de Plasterkcantate naar voren. Daar valt ook echt wat voor te zeggen, want we leren onze taal in de eerste plaats van ouderen. Door die ouderen zijn we steeds gecorrigeerd, eerst toen we nog “taat” voor “schaap” zeiden, later toen we “ikke dorst” zeiden, en nog later toen we dingen zeiden als “de huis”, “ik geneesde”, “dat ik zie hem” en, afhankelijk van de ouderen in kwestie, ook als we “hun hebben” zeiden, of “de boot vaarde”. Taal is tijdens ons opgroeien altijd leren geweest en het misschien wel gebleven. Die taal werd in elk geval steeds door ouderen op ons óvergedragen, wat het letterlijk “traditie” maakt. Mensen geven ouderen ook vaak meer autoriteit in taaldiscussies, steeds wordt weer gezegd dat er vroeger beter, mooier en rijker gesproken werd, en wat jongeren zeggen vinden de ouderen op hun beurt meestal geen voorbeeld om te volgen. Misschien is dat conservatisme wel net zo wezenlijk aan taal als taalverandering en is het dus ook minstens zo interessant om nader te bestuderen, zonder er een oordeel over te hebben.
Marc van Oostendorp zegt
Is dat echt zo, dat ouderen meer autoriteit wordt toegewezen in taaldiscussies? In abstracte zin is het natuurlijk waar dat mensen het idee hebben dat vroeger alles beter werd. Ook zijn er soms iconen, oudere mensen die zich bijzonder eloquent uitdrukken, en waarbij die eloquentie dan als ‘van vroeger’ wordt geprezen. maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit bij een taaldiscussie was en dat men dan zei: laten we het aan opoe vragen, die is zo oud, die weet vast hoe het hoort.
Marcel Plaatsman zegt
Het zou aardig zijn dat na te meten, bijvoorbeeld door te letten op hoe vaak “vroeger” en “tegenwoordig” in respectievelijk positieve en negatieve zin worden gebruikt. Opoe lijkt me een verouderd woord en ook niet helemaal de stroman die ik bedoel, het gaat me er eerder om dat traditie voor veel taalgebruikers wel degelijk een wezenlijk argument is (dus ook voor Plasterk), en dat dat niet zo raar is als we kijken naar hoe we taal hebben geleerd. Plasterk ziet geen verschil tussen de hem ooit aangeleerde hen/hun-regel en de grammatica die hij eerder in z’n jeugd moet hebben opgepikt, en waarom zou hij ook?
Ik bevind mijzelf nu in de gelukkige positie dat ik iemand van z’n prilste begin de taal kan leren. Een descriptieve houding zou daarbij onnatuurlijk zijn, het is nadrukkelijk de bedoeling dat ik de kleine leer “hoe het hoort” en hem ook bijstuur als ‘ie het verkeerd doet (wat op verschillende manieren kan, sec verbeteren gaat me dan toch te hoog). Voor een deel gaat dat aanleren ook instinctief. Het automatisch herhalen van wat ik zeg, bijvoorbeeld, dat gaat eigenlijk onbewust, maar het is voor hem natuurlijk wel zo handig. Overdracht lijkt me dus zeker een deel van de natuurlijke taal, wat Plasterks conservatisme toch iets minder tegennatuurlijk maakt.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, maar wat ik door jouw opmerking besefte is dat weliswaar ‘de traditie’ en ‘vroeger’ voor veel taalgebruikers de gouden standaard zijn, zich dat zelden vertaalt in een bijzondere status voor oudere taalgebruikers.
Dat woord opoe klinkt al snel een beetje ironisch, maar ik kan me echt niet herinneren dat men zich tot een oudere taalgebruiker wendde om te vragen: hoe zeiden jullie dat vroeger, om daar dan wat van te leren.
(Of eigenlijk ken ik er één voorbeeld van, maar daar ging het om een dialect dat op uitsterven stond.)
Als mijn waarneming klopt, betekent dit ofwel dat de gouden eeuw van de taal ook ruim voor die van de oudste levendige generatie ligt, ofwel dat het idee dat vroeger alles beter was alleen abstract is en sowieso niet op concrete personen van toepassing.
Marcel Plaatsman zegt
Bij dialecten is het inderdaad wel gebruikelijk om navraag bij ouden-van-dagen te doen, omdat die als de beste dialectsprekers worden gezien. Maar ik bedoel met “ouderen” dus eerder ouders, leraren, de mensen die ons de taal leren, dan dat ik er opoes mee bedoel. Het gaat me niet om de leeftijd, maar om de notie van traditie. Inderdaad zal men het ideaal verder terugleggen, in een onbereikbare tijd, om haar onaantastbaar te maken. ’n Beetje zoals het menselijk brein dat ook met God en z’n zegslieden gedaan heeft.
Marcel Plaatsman zegt
-om het onaantastbaar te maken-
Er stond eerder “de norm verder terugleggen”
(men moet in dit soort discussies natuurlijk geen taalfouten maken)
Henk Smout zegt
Van mijn moeder mocht ik geen Opoe zeggen, dat was ordinair, maar van mijn Brabantse grootmoeder mocht ik geen Oma zeggen, dat was deftig. Toen heb ik zelf Omi bedacht, waarmee beiden vrede hadden. Later merkte ik dat Duitse kinderen dat ook zeiden.
Rob Duijf zegt
Ik heb franse kinderen in Normandië ook Omi horen zeggen…
Rob Duijf zegt
franse moet natuurlijk Franse zijn…
Henk Smout zegt
http://www.youtube.com/watch?v=VHaDEEPCBqc, Taaladviesdienst van Onze Taal opgelet: “einen wie dich” en “einem so wie dir”, begrepen?
Manfred zegt
Ondertussen, in mijn e-mail spam:
“Benieuwd wie is op zoek naar een datum uit uw regio? Of gewoon nieuwsgierig naar naakte bewoners?”
Jos Van Hecke zegt
Ik zie het zo:
– er zijn woorden die (algemeen) als een enkelvoud worden begrepen en er zijn woorden die (algemeen) als een meervoud (en alleen als een meervoud) worden begrepen
– voor woorden die als een enkelvoud worden begrepen zijn er taalspecifieke taalregels om ze eventueel in het meervoud te zetten.
Een taalgemeenschap die zichzelf respecteert heeft ook respect voor haar taalregels (zoals bv. de regels voor het vormen van een meervoud).
Of een woord als een enkelvoud dan wel als alleen een meervoud moet/kan worden begrepen hangt af van de (sociologische) taalhistoriek of van de sociologische taalevolutie van dat woord.
Hoe dan ook hebben de taalgebruikers van een taalgemeenschap er baat bij te weten welke woorden algemeen niet als een enkelvoud en dus alleen als een meervoud moeten/kunnen worden begrepen. Officiële of officieel erkende taalinstanties zoals het onderwijs en de Taalunie kunnen daar een zinvolle en nuttige rol als algemene maatschappelijke dienstverleners in hebben of vinden. Dit heeft mijns inziens dan niets te maken met ‘macht hebben’ of ‘baas spelen’ of welke vorm van ‘dictatoriale onhebbelijkheid’ ook.
Toegepast op het Nederlandse woord ‘data’ (met de betekenis van gegeven(s)) wordt dit dus, hetzij ‘de / het data’ als een enkelvoud en eventueel – met toepassing van een taalregel – ‘de data’s’ in het meervoud, hetzij alleen in het meervoud ‘de data’. Het werkwoord richt zich dan naar de aard van zijn onderwerp.
Voor het woord ‘datum’ (begrepen als een enkelvoud) is er – eveneens volgens een taalregel – voor de taalgebruiker een keuze tussen een meervoud ‘datums’ of een (meer Latijns getint) meervoud ‘data’.
Ik meen dat elke taalgebruiker van het Nederlands (en vooral ook hij/zij die het Nederlands als ‘vreemde’ taal wil leren) er baat bij heeft om te weten welke vorm(en) van het woord ‘data’ (met de betekenis van gegeven(s)) er in de Nederlandstalige taalgemeenschap algemeen gangbaar zijn of ‘standaard’ aanvaard zijn. Op die maatschappelijke vraag een passend en vooral nuttig antwoord bieden, lijkt me een geknipte taak en opdracht voor het onderwijs én de Taalunie (waarvoor zou die unie er trouwens anders zijn?)