Door Marc van Oostendorp
“Aan deze ‘intellectuele autobiografie’ schrijven,” zegt de beroemde sociolinguïste Penelope (Penny) Eckert (1942) in het nawoord bij haar Meaning and Linguistic Variation, (Betekenis en taalvariatie) “was een ongemakkelijke oefening. Soms voelde ik me ongelooflijk arrogant, en op andere momenten dacht ik dat ik mezelf voor schut zette.”
Het heeft een interessant, wonderlijk boek opgeleverd. Ik ken eigenlijk geen voorbeelden van het hier beoefende genre: het boek bevat de tekst van enkele van Eckerts gepubliceerde werk, zowel een paar bekende artikelen als ook wat publicaties (inleidingen bij bundels, bijdragen aan feestbundels) die niet zo bekend zijn maar achteraf juist heel duidelijk hebben laten zien waar Eckert voor stond. Maar het bijzondere is: minstens even veel tekst heeft de auteur nu geschreven, om te laten zien hoe ze van onderzoeker van het ene onderwerp naar het andere reisde – hoe ze van een betrekkelijk traditionele dialectologische studie over een dorp in Gascogne ze uiteindelijk het centrum werd van een beweging in de taalkunde – door haarzelf de Third Wave genoemd.
Je komt daardoor niet alleen iets te weten over de belangrijkste intellectuele resultaten van de auteur, maar ook bijvoorbeeld over haar onzekerheden.
Duidelijke categorieën
Eckerts ‘derde golf’ zet zich af tegen eerdere vormen van de studie van taal als een sociologisch verschijnsel, de sociolinguïstiek. In die eerdere vormen (de eerste en de tweede golf) bekijkt men hoe verschillende taalvormen verschillend gebruikt worden in verschillende lagen van de samenleving: de hogere klasse zegt het heurt zo, de lagere het ken nie anders; vrouwen zeggen vaker enigjes dan mannen; jongeren spreken meer Poldernederlands dan ouderen.
Deze sociolinguïstiek was misschien wel de eerste serieuze vorm van kwantitatief, statistisch onderzoek van taal. De grote man van die beweging is zonder enige twijfel William Labov; ik schreef hier ooit een korte serie over zijn werk. Eckert en haar ‘derde golf’ brengen tegen dit werk in dat het de sociale factoren als te statisch ziet: klasse, sekse en leeftijd worden als duidelijk afgebakende categorieën beschouwd, en Labov veronderstelt dat iemands taalgebruik wordt bepaald door wat zijn precieze plaats is in de samenleving,
Keurige klinkers
Eckert ziet dat dus anders. Volgens haar bakent iemand ook zelf door zijn taalgebruik af hoe hij zichzelf ziet en bepaalt hij zo mede hoe anderen hem zien. Wanneer je de samenleving in het groot bekijkt, en daar statistiek over wilt doen, kun je misschien niet anders dan mensen opdelen in een aantal klassen, in twee seksen (of genders) en een paar (bijvoorbeeld 100) verschillende leeftijdsgroepen, maar in de dagelijkse omgang spelen mensen op allerlei manieren met hun identiteit, en bouwen ze daar ook aan – de manier waarop ze zich tot elkaar verhouden – door een eigen stijl van spreken te gebruiken.
Verschillende taalelementen kun je dan ook op verschillende manieren gebruiken. Je klinkers net wat strakker uitspreken, kan je positioneren als preciezer (en daarmee een echte vrouw, of als een geleerd iemand); af en toe een straattaalwoord door je taal mengen laat zien dat je weet hoe het op straat toegaat (en doet je dus beter bij de stoere jongens aansluiting vinden, of toont dat je je juist van niemand wat aantrekt). Mensen geven door hun eigen mix van stijlkenmerken te kennen wie ze zijn en wie ze willen zijn, door zich wel of niet in hun taalgebruik aan te sluiten bij groepen mensen om hun heen. Maar juist door zo’n mix te gebruiken, veranderen ze die groepen zelf ook weer: kennelijk kunnen er mensen zijn die straattaalwoorden gebruiken met keurige klinkers.
Verschillende hobby’s
Eckert lijkt inmiddels een beetje spijt te hebben van de suggestie die door de term derde golf is ontstaan, namelijk dat deze manier van kijken in de plaats van de eerste en tweede golf moet komen. Ze ziet het nu geloof ik eerder zo dat de klassieke sociolinguïstiek de samenleving als geheel bekijkt, en dat kan alleen in termen van grote en grove categorieën en met statistiek. De derde golf verklaart vervolgens hoe diezelfde verschijnselen op een meer gedetailleerd niveau werken, het niveau waar statistiek niet werkt en je in plaats daarvan etnografisch onderzoek moet doen – maandenlang optrekken met een klein groepje mensen om precies te doen hoe ze met elkaar omgaan en welke rol taal daarbij speelt. Alleen zo kom je te weten wat er in ‘het werkelijke leven’ van alledag gebeurt dat die grotere effecten uiteindelijk veroorzaakt.
Eckert heeft veel van haar eigen onderzoek uitgevoerd op het schoolplein. Haar beroemdste werk speelde zich af op en rondom een aantal middelbare scholen in Detroit. Daar waren twee duidelijk onderscheiden groepen: de Jocks en de Burnouts. Op die scholen kende iedereen de twee groepen – er was ook altijd een grote middengroep was: de In Betweens – en de twee groepen hadden vrijwel altijd een hekel aan elkaar. De Jocks kwamen vaak uit een wat beter gesitueerd milieu en uit de buitenwijken, ze organiseerden een belangrijk deel van hun leven rond school en waren sportief; de Burnouts kwamen vaker uit het armere centrum van de stad, en lieten op allerlei manieren zien dat ze het schoolsysteem wantrouwden, bijvoorbeeld door er zo min mogelijk te zijn. Jocks en Burnouts kleedden zich verschillend, hadden verschillende hobby’s, waren tijdens de pauzes op verschillende plaatsen te vinden (Burnouts zo ver mogelijk buiten de school, Jocks erbinnen). Ze verschilden ook in hun taalgebruik.
Dat zijn graduele verschillen, maar ze zijn wel duidelijk en zelfs meetbaar, en ze zijn volgens Eckert dus uiteindelijk de onderliggende verklaring voor alle taalvariatie.
“Betekenis geven”
Het is een interessant verhaal, al zijn er ook nog wel wat losse eindjes. Een consequentie van Eckerts theorie is dat iedereen zijn eigen taal maakt, ongeveer zoals hij zijn garderobe samenstelt. Over de verschillen tussen taal en garderobe stapt Eckert in mijn ogen wel wat erg gemakkelijk heen.
Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat je je toch niet zomaar iedere taal kunt aanmeten, in ieder geval niet nadat je een bepaalde leeftijd hebt bereikt. Ik zou best graag vloeiend Amsterdams kunnen spreken, maar ik zal dat nooit kunnen. Dat heeft mogelijk zelfs een functie: zo kan ik als volwassene niet net doen alsof ik bij allerlei clans (zoals de Amsterdamse) hoor waar ik niet echt bij hoor. Eckert lijkt te twijfelen aan het idee dat het op een bepaald moment te laat is om nog een taal te leren en dat er een kritieke periode voor taalverwerving is, en zegt ergens dat zelfs zulke dingen onder sociale controle zijn, Maar er is toch wel veel onderzoek dat dit tegenspreekt.
Een probleem dat hiermee samenhangt is dat van de empirie: het model is erg ingewikkeld, met individuen die door hun taalkeuzes aangeven dat ze bij bepaalde groepen horen, terwijl die groepen zelf alleen maar voortkomen uit de keuzes van die individuen, en ook moeilijk om rigoureus te toetsen. De derde golf vooral eigenlijk vooral een model om te interpreteren wat je ziet tijdens je veldwerk, maar doet (wat mij betreft) geen duidelijke voorspellingen.
Schoolpleinen
Zoals ik ook het begrip agency (handelingsvaardigheid) nogal moeilijk te plaatsen vindt. De suggestie is dat iedere mens zijn eigen taal maakt, en Eckert zegt dan weliswaar dat zoiets ook ‘onderbewust’ kan gebeuren, maar grote delen van onze taal, zelfs van onze eigen stijl zijn wel érg onderbewust. Wanneer je mensen laat luisteren naar willekeurige andere mensen die een lijst met woorden voorlezen, en ze daarna zélf die lijst laten voorlezen, dan lijken hun klinkers meer op die van de andere mensen dan wanneer ze die lijst niet hadden gehoord. Het is moeilijk om daar een complex sociologisch fenomeen van ‘betekenis geven’ in te zien, of ‘bij een groep willen horen’, laat staan agency.
Eckerts theorie is wat dat betreft misschien ook wel erg duidelijk gevormd op het Amerikaanse schoolplein. Het is nogal Amerikaans omdat het in wezen eentalig is: op sommige schoolpleinen wordt er ook wel Spaans gesproken, maar eigenlijk gaat het in Eckerts werk om een wereld die eentalig is, en waarin het dus ook relatief makkelijk is je eigen identiteit te vormen. Zoals ik ook denk dat het uiteindelijk niet toevallig is het onderzoek waarop ze haar ideeën heeft gevormd zo vaak op school hebben afgespeeld, temidden van oudere kinderen en van jongeren, die ook indertijd bezig zijn hun identiteit te vormen en te experimenteren met stijlen, ook talige.
Een leven lang denken
Maar alles bij elkaar is die derde golf een interessante ontwikkeling – een waarvan ik verwacht dat hij uiteindelijk ook bruikbaar is buiten de taalkunde. De hier gepresenteerde ideeën lijken me bijvoorbeeld ook heel nuttig om het self fashioning waar sommig literair werk over gaat wat preciezer te maken, en ook op een microniveau toe te passen: hoe kun je niet alleen uit de inhoud, maar ook uit de zinsbouw en de woordkeus en zélfs uit de dictie van Gerard Reve afleiden hoe hij zichzelf zag en hoe hij zich presenteerde?
“Net als in de rest van mijn leven”, schrijft Eckert aan het eind van haar nawoord over het schrijven van mijn boek, “heb ik het maar gedaan, en leef ik maar met de consequenties.” Het is een fascinerend boek geworden, de weerslag van een leven lang nadenken over hoe het eigenlijk kan dat iedereen anders spreekt en dat je mensen vaak zo precies kunt plaatsen op basis van hun taalgebruik.
Penelope Eckert. Meaning and Linguistic Variation. The Third Wave of Sociolinguistics. Cambridge: Cambridge University Press, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Henk Smout zegt
Ik had een leraar Nederlands die zei:
“Het bestaat niet in ’t Nederlands!”
Roger van Bever zegt
Interessant gegeven, dat je iemand zou kunnen plaatsen op basis van hun taalgebruik.
Ik zag net op YouTube een film waarin een groepje mensen die in hun jeugd nog Brussels dialect spraken, maar ‘eruit’ gegroeid zijn, nu uit een soort heimwee naar de tijd in hun jeugd dat ze Brussels spraken dat dialect weer nieuw leven wilden inblazen via ‘conversatietafels’, etc.
Het Brussels is een Brabants dialect qua klank, maar is door de verfransing in de 19e eeuw een soort brabbeltaaltje geworden van Frans doorspekt met hier en daar een flard Brabants en ook soms een paar Spaanse woorden. Het wordt vooral in de volkswijken nog gesproken, maar nu is er kennelijk een hogere klasse die het Brussels als sneeuw voor de zon ziet verdwijnen en daar iets wil aan doen. Ik heb tot mijn 18de in een dorp gewoond op ca. 20 km afstand van Brussel en het merendeel van mijn familie woonde in Brussel. in mijn dorp werd een dialect gesproken dat meer naar het Brabants neigde. Een middelbare schoolvriend schonk miij onlangs een woordenboek over het dialect van Aalst dat veel Brusselse trekken heeft, zeker op fonetisch gebied. Na het een tijdje doorgebladerd te hebben, kreeg ik er toch genoeg van. Ik zou ook geen Brussels willen leren.
Ik denk dat er wel een limiet is aan de leeftijd waarop je een vreemde taal kunt leren op ‘native “speaker’ niveau