Door Marc van Oostendorp
Waar andere vakken kampen met een replicatiecrisis die een groot aantal resultaten van vooraanstaande onderzoekers rechtstreeks in de prullenbak heeft doen verdwijnen, terwijl iedereen toch vrolijk doorgaat met het doen van allerlei beweringen alsof er niets aan de hand is, krijg je de indruk dat de letterkundige neerlandistiek ondanks allerlei resultaten in een permanent over zichzelf afgeroepen depressie verkeert.
Nu is er dan een speciaal nummer van TNTL dat gewijd is aan de vraag hoe het nu allemaal verder moet. (Marita Mathijsen wijdde er eerder deze week al een mooie bijdrage aan.)
Wat de buitenstaander daarbij opvalt: dat bij alle overwegingen die er door de vooraanstaande auteurs naar voren worden gebracht over hoe het nu allemaal verder moet, niemand echt tot de kern van de zaak lijkt te komen. Regelmatig wordt bijvoorbeeld de kruisbestuiving met andere culturele disciplines aan de orde gesteld, of worden de problemen in het onderwijs gememoreerd, om iets te kunnen zeggen over deze crisis, maar niemand probeert zich af te vragen of er eigenlijk wel een crisis is. Gaat het wel zo slecht? Ja, met name de moderne letterkundigen komen uit een periode waarin ze zich bijna onaantastbaar konen wanen. Ieder jaar gingen duizenden intellectuelen van de toekomst Nederlands studeren, en de intellectuelen onder de neerlandici waren de moderne letterkundigen. Maar zestig jaar geleden was dat allebei ook niet waar, en toen vroeg niemand zich vertwijfeld waar die crisis vandaan kwam.
Blikveld
Het nuttige van een crisis, al heb je die dan ook zelf verzonnen, is dat je je de vraag kunt stellen of het wel zin heeft. Is er een reden om specifiek de Nederlandse literatuur te bestuderen? Het dichtst in de buurt komt de Rotterdamse hoogleraar Frans-Willem Korsten in zijn bijdrage, maar hij raakt al snel verstrikt in de vraag wat ‘Nederlands’ eigenlijk betekent, en heeft het dan uiteindelijk toch vooral over het politieke belang van een vak dat zich ‘neerlandistiek’ noemt: niet het wetenschappelijk belang van het onderzoeksobject staat dan centraal, maar de politieke rol van de discipline die dat object bestudeert.
Het heeft misschien te maken met iets dat de buitenstaander (dat de taalkundige, dat mij) opvalt aan de bijdragen in deze bundel en sowieso aan veel letterkundige publicaties van de afgelopen decennia, namelijk dat veel letterkundig werk eraan voorbij lijkt te gaan dat het object van studie van taal gemaakt is. Als het gaat over interdisciplinariteit, gaat het over kunstgeschiedenis of over de studie van andere kunstvormen of van literatuur in andere talen, maar woorden als taal of taalkunde vallen in dit nummer slechts een paar keer, en dan slechts bij toeval, bijvoorbeeld omdat verwezen wordt naar opleidingen Nederlandse Taal en Cultuur.
En ja, daar staat het woord taal in.
Dat het gaat om objecten die helemaal niet toevallig in taal en specifieker in het Nederlands geschreven zijn, dat is, om wat voor reden ook, geheel en al uit het blikveld verdwenen. Het is volgens mij heel lastig om een hedendaags letterkundig werk te vinden dat eigenlijk niet net zo goed op basis van een vertaling in het Engels van het werk van Grunberg of Bordewijk geschreven had kunnen zijn.
Serieus werk
Toch is die taal natuurlijk niet zomaar iets toevalligs. Soms wijzen auteurs er, ook in deze bundel, op dat een vak als de neerlandistiek zijn oorsprong heeft in negentiende-eeuws nationalisme en de eenheid van land, volk en taal (en literatuur) die daarin werd gepostuleerd. Nu dat nationalisme in de wetenschap niet meerpopulair is, zou het vak misschien hebben afgedaan.
Het aardige van het Nederlands is echter dat het de grenzen van de natiestaat overstijgt. Alleen als officiële taal al wordt het momenteel gebruikt in drie verschillende landen.
Het Nederlands definieert geen natie en geen volk, maar een taalgemeenschap, en dat hoef je volgens mij niet eens in al te politieke termen te zien. Ook zonder standaardtaal, ook zonder de Taalunie, zou dat eenvoudigweg zo zijn. Natuurlijk is het begrip ’taal’ aan alle kanten fluïde, natuurlijk groeien Nederland en Vlaanderen uit elkaar (in nationalistische richting!) maar voor willekeurig welke tekst of willekeurig welke spreker is het niet moeilijk om eensgezindheid te vinden over de vraag of die tekst of spreker ‘Nederlandstalig’ is. Nederlands is voor de neerlandicus in dat opzicht net als porno voor de Amerikaanse rechter: je kunt het niet definiëren, maar je kunt het herkennen als je het ziet.
Zoals trouwens de literatuur die in deze drie landen (of in ieder geval in Nederland en Vlaanderen) geschreven wordt, nog altijd Nederlandstalige literatuur is. Hoeveel er ook geklaagd wordt over de ‘verengelsing’, die heeft er nog altijd niet voor gezorgd dat er serieuze Nederlandstalige schrijvers zijn die serieus werk schrijven.
Voorhanden
Literatuur die in het Nederlands geschreven is, is wat dat betreft niet meer dan een voorbeeld van wat literatuur is en wat het vermag. Niemand zal op de vraag naar het nut van de letterkundige neerlandistiek antwoorden dat de Nederlandstalige literatuur bestudeerd moet worden omdat ze zo ontzettend veel interessanter en rijker en leerzamer en mooier is dan willekeurig welke andere literatuur. Maar wel geldt: als je een onderwerp wil bestuderen (bijvoorbeeld literatuur), kun je dat alleen doen door concrete instanties van dat fenomeen te bestuderen. En in het geval van literatuur moet dat in een bepaalde taal, en dan kun je het beste een taal nemen waar je veel vanaf weet of waar je om wat voor reden dan ook in geïnteresseerd bent; bijvoorbeeld omdat je een fascinatie hebt voor de literatuur van een voormalige koloniale macht uit Noord-West-Europa.
Dat lijkt me allemaal parallel aan de taalwetenschap. Het is moeilijk om een taalkundige te vinden die denkt dat het Nederlands een betere, mooiere, rijkere taal is dan alle andere talen, of zelfs dat het standaard-Nederlands centraal moet staan in het taalwetenschappelijk werk en op alle manieren moet worden gesteund. Als taalkundige bestudeer je taal, en dus een taal, en het Nederlands is dan een goed onderwerp omdat het voorhanden is, omdat er veel over bekend is, omdat je er zelf veel over weet, omdat je het ooit tijdens een vakantie hebt geleerd, enzovoort.
Standaardtaal
Zo bezien zijn er tal van redenen om de vraag naar het nut van de neerlandistiek bevestigend te beantwoorden. De Nederlandse en de Vlaamse samenleving zijn interessante samenlevingen, en we weten er veel vanaf wat het mogelijk maakt om de relatie tussen samenleving en literatuur te bestuderen. Het zijn samenlevingen die het bovendien mogelijk maken om het werk van menige schrijver in detail te bestuderen De Nederlandse literatuur heeft in de loop der eeuwen allerlei invloeden van literaturen van dichtbij en verder weg ondergaan en op een eigen manier verwerkt. Ook in dat opzicht lijkt me er weinig reden voor een crisis in de neerlandistiek. Er zijn genoeg redenen om het werk te doen, ook als studenten in plaats van een goede en leerzame studie liever kiezen voor de onzin van bedrijfseconomie of de psychologie.
Bovendien kan de toepassing van literatuurwetenschappelijke inzichten ons iets leren over de samenleving – denk aan het Nijmeegs-Utrechtse onderzoek naar de Personagebank, dat laat zien hoe wit, mannelijk, enz., het gemiddelde romanpersonage in onze literatuur is. Dat moet wel iets zeggen over onze samenleving, al is het maar over de manier waarop een bepaald deel van de samenleving de rest percipieert.
Mij lijken toch ook een heleboel vragen die met taal te maken hebben interessant: wat betekent het precies dat we geen Engelstalige auteurs hebben terwijl iedereen wel Engelstalige boeken leest en veel Nederlandse schrijvers inhoudelijk wel door de Amerikaanse literatuur beïnvloed lijken? Waarom worden zelfs vrijwel alle boeken in de standaardtaal geschreven en is er nauwelijks een serieuze streektaalliteratuur? Groeien Nederland en Vlaanderen literair uit elkaar zoals ze taalkundig uit elkaar groeien? Kent de aanstormende jeugd in Amsterdam pakweg Tom Lanoye en zien ze hem nog als iemand die in dezelfde tak van kunst opereert?
Er zijn nog zoveel vragen dat de vraag naar het nut van de neerlandistiek me eigenlijk nauwelijks aan de orde lijkt.
Jona Lendering zegt
“Niemand zal op de vraag naar het nut van de letterkundige neerlandistiek antwoorden dat de Nederlandstalige literatuur bestudeerd moet worden omdat ze zo ontzettend veel interessanter en rijker en leerzamer en mooier is dan willekeurig welke andere literatuur.”
Hugo Brandt Corstius heeft weleens opgeschreven dat de Nederlandstalige literatuur moest worden vertaald omdat het de allerbeste literatuur van de wereld was. Hij bedoelde het – denk ik – als een grap, maar schreef het zo dat in elk geval ik achterbleef met de vraag hoe ik wist dat het niet serieus bedoeld kon zijn. Hebben we, om het anders te formuleren, niet iets verloren door kwaliteitsclaims te laten varen?
Ik heb geen antwoord, zelfs geen vermoeden van een antwoord, maar als ik met mensen over boeken praat, gaat het vaak over de vraag wat een boek goed maakt. Ik zou me een interessante discussie kunnen voorstellen over de vraag of bijv. de Duitse of de Arabische literatuur voor een Nederlandssprekende relevanter is.
Verdikkeme, ik had Nederlands moeten gaan studeren.