Door Marc van Oostendorp
De recensies die tot nu toe verschenen van René van Stiptiaans De hartenjager, doen dat boek geen recht. Ze leggen te veel de nadruk op het biografische. De koppen in de kranten gaan meestal over de ‘zelfmoord’ van Bredero, hoewel die daad door Van Stipriaan alleen heel voorzichtig als een mogelijkheid wordt aangestipt.
Ja, 1618 was een jaar waarin Bredero’s wereld op een aantal manieren moet zijn ingestort. De machtsgreep van prins Maurit maakte een einde aan veel van de onbezorgde religieuze vrijheid waarvan Bredero en andere Amsterdammers hadden geprofiteerd. Tegelijkertijd was de schrijver in zijn persoonlijk leven ongelukkig in de liefde – hopeloos verliefd op een vrouw die in dat jaar met een oudere en welvarender man trouwde. Maar of hij om dat alles zelfmoord pleegde, weet niemand, en het doet er 400 jaar na dato ook nauwelijks toe.
Wat Van Stipriaans boek interessant maakt, en uniek, is dat hij zich concentreert op Bredero als schrijver, als kunstenaar. Je zou zeggen dat dit niet zo gek is in een boek over een kunstenaar over wie nauwelijks iets biografisch bekend is, maar in het verleden hebben auteurs zich wel aan Bredero’s werk vergrepen om uit iedere syllabe in ieder lied iets biografisch te vinden. Later bleek dat sommige gedichten die men altijd als cruciaal voor het begrijpen van Bredero’s psyche had gezien, vertalingen uit het Frans waren. Toen keerde men zich juist af van ál het biografische.
Stroming
Van Stipriaan toont dat je uit het werk misschien niet kunt leren op welke meisjes Bredero verliefd was, maar wel hoe hij keek naar de wereld, hoe hij dacht over de wereld, hoe hij de wereld vorm gaf. De hartenjager bestaat, na de biografische hoofdstukken vooral uit een aantal essays over het werk.
Die twee delen zijn niet fysiek van elkaar onderscheiden, maar ze zijn duidelijk te herkennen. Vreemd dat de recensies dat niet noemen. Na een stuk over Bredero’s dood volgt een hoofdstuk over de manier waarop latere eeuwen naar hem keken. En hoewel die stukken zeker niet oninteressant zijn – het is allemaal tegelijkertijd soepel geschreven én erudiet – ligt de feitelijke kern volgens mij daar: bij de beschouwingen over de psychologie van Bredero, over de rol van humor in zijn werk, over zijn godsdienstige opvattingen en zijn politiek.
Als mens en als denker verkeerde Bredero op het breukvlak van wat we de middeleeuwen zouden kunnen noemen en van de moderne tijd. Hij behoorde tot de eerste schrijvers die geen allegorieën op het toneel zette, maar mensen van vlees en bloed, die elkaar niet begrepen en zichzelf al evenmin.
Het werk kun je zien als een weerspiegeling die de ontdekking van het individu opleverde, zoals ook het werk van Cervantes, Montaigne en Shakespeare dat deed, ook al had Bredero toen hij op 33-jarige leeftijd hun niveau (nog) niet bereikt had. Van Stipriaan maakt de vergelijking met de laatste het meest uitgebreid (twee toneelschrijvers), maar de anderen noemt hij ook en daarmee zet hij Bredero duidelijk in een Europese stroming waar andere Nederlandse schrijvers niet zo goed in pasten: Hooft en Huygens waren daar te deftig voor en Vondel te klassiek.
Grapjes
Over de taal van Bredero zegt Van Stipriaan niet heel veel, maar hij maakt ook over dit onderwerp wel een rake opmerking. Hij heeft een nieuwe theorie over waarom het Nederlands van toen zo lastig te lezen is in vergelijking met het Engels van de tijdgenoten. Volgens Van Stipriaan heeft dat te maken met het purisme: waar een man als Shakespeare onbekommerd ieder woord gebruikte dat hij vinden kon, zonder zich zorgen te maken of dat woord niet te Frans was, bogen zijn Nederlandse collega’s in allerlei rare bochten om vreemde woorden te vermijden. Dat maakte hun taal te onalledaags, zeker voor moderne oren.
Een indrukwekkend hoofdstuk vind ik het allerlaatste, over 1618. Heel goed weet Van Stipriaan de beklemming op te roepen van de oprukkende contraremonstrantse dominees, het verlies van seksuele, religieuze en politieke vrijheid, de benepenheid en het anticulturele sentiment: geen grapjes meer, geen toespelingen op seks, of op de klassieke mythologie.
Of dat allemaal waar zou worden is van minder gewicht: je kon toen voelen dat het die kant op ging. Of Bredero in die context in een depressie en uit liefdesverdriet een wanhoopsdaad heeft begaan, weten we niet. Dat het soort literatuur waar hij voor stond, bedreigd werd, was wel zeker.
René van Stipriaan. De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Amsterdam: Querido, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Gerard van der Leeuw zegt
Mee eens. Maar Huygens te deftig? Lees Trijntje Cornelis en je weet wel beter… Ook in zijn Puntdichten is veel persoonlijks te vinden. Natuurlijk hij moest oppassen. Hoge bomen vangen veel wind. Maar zijn humor is totaal persoonlijk. Hetzelfde geldt voor Vondel. . Zijn hekeldichten zijn gehoord en consequent en enorm dapper.
Dat alles doet natuurlijk niets af aan het unieke van Brederode…… Zie ook de prachtige brieven van Huygens aan zijn Béatrix…. (na haar dood wilde hij ze terug hebben…..). is gelukkig niet gelukt: hier spreekt een individu!