Door Marc van Oostendorp
Volgens mij ken ik Roeland van Hout al meer dan 25 jaar. Ik was net begonnen als promovendus aan het Center for Language Studies – toen nog een samenwerking van de Tilburgse en de Nijmeegse universiteiten. Dat CLS had de lovenswaardige regel dat in de taalkunde gepromoveerden over álle takken van de taalwetenschap evenveel moesten weten als een in die richting afgestudeerde.
Ik moest daarom onder andere mijn sociolinguïstiek bijspijkeren.
Roeland heeft me daarin ingeleid, al weet ik niet meer precies wat ik moest doen. Ja, een boek van Labov lezen, geloof ik, maar ik weet niet eens meer welk boek dat dan was. Ik herinner me vooral het gesprek dat we hadden, de een beetje plagerige toon over het feit dat ik ‘generatieve fonologie’ ging doen, mijn een beetje plagerige toon over de taalvariatie in New York en Nijmegen.
Wat wij beiden toen niet wisten was dat mijn project uiteindelijk voor een belangrijk deel over dialecten zou gaan en dat Roeland mij nog heel vaak kon blijven plagen. Inmiddels zijn we natuurlijk sinds vorig jaar weer collega’s in Nijmegen en we begeleiden twee promovendi samen, waarbij ik enorme bewondering heb gekregen voor de serieuze grondigheid waarmee Roeland die bijeenkomsten begeleidt en bijvoorbeeld commentaar geeft op de teksten van de promovendi.
Maar aanstaande vrijdag gaat hij met pensioen.
Ik ben nooit een sociolinguïst geworden, maar ik volg dat vak genoeg om te kunnen zien dat het vak Roeland nog gaat missen. In een geschiedenis van de sociolinguïstiek die een paar jaar geleden verscheen, was hij de enige Nederlander die aan het woord kwam. Hij is een van de mensen die het vak zijn huidige aanzien hebben gegeven – een van de pioniers op het gebied van strenge methodologie, en de promotor van zo’n beetje alle vooraanstaande sociolinguïsten in Nederland van mijn generatie.
Wat ik het best vind aan Roeland: dat hij al dat precieze werk, al die statistiek, al die pogingen de kwaliteit van de data zo hoog mogelijk te maken, uiteindelijk doet in naam van een ideaal. Dat hij zich altijd heeft laten leiden door de wens om iets te betekenen voor de sprekers van dialecten en andere variëteiten waarop nog steeds soms wordt neergekeken.
Vorige jaar zat Roeland een forum voor over de vraag of de overheid streektalen als het Limburgs of het Nedersaksisch niet meer moest steunen. Hij stelde plagerige vragen aan alle deelnemers, maar aan het eind werd hij serieus: of uiteindelijk al dat wetenschappelijke gepruts over termen als ‘streektaal’ en ‘dialect’ niet voorbij ging aan de belangen van de streektalen.
Want daar was het volgens hem uiteindelijk om te doen.
(Het is nog mogelijk u aan te melden voor het interessante symposium dat Roeland vrijdag door zijn Nijmeegse collega’s wordt aangeboden.)
Laat een reactie achter