Door Luck van Leeuwen en Julia Naaborg
Dit is een open idee voor een ieder die zich bekommert om de Nederlandse taal en van plan is de komende jaren bij te dragen aan (mogelijke) hervormingen aangaande het schoolvak Nederlands, zoals neerlandici-in-opleiding, leraren, leraren van leraren, schrijvers van examenprogramma’s en politici.
De Duitse dichter Rainer Maria Rilke stond in het Louvre oog-in-oog met een beeld van Rodin: de torso van Apollo. Het maakte grote indruk op hem, blijkens het gedicht Archaïscher Torso Apollos, dat hij over deze overrompelende ervaring schreef. De slotregels zijn beroemd:
und bräche nicht aus allen seinen Rändern
aus wie ein Stern: denn da ist keine Stelle,
die dich nicht sieht. Du mußt dein Leben ändern.
De studie Nederlandse Taal en Cultuur had op ons eenzelfde overrompelend effect. We werden ontroerd door alle verhalen, zowel uit de taal- als de letterkunde. Tegelijkertijd groeide onze verbazing echter over de aanzienlijke kloof tussen het curriculum van het vak Nederlands op de middelbare school en het vakkenpakket van de universiteit. Meer algemeen bleek ons optimisme en idealisme over de rol van de neerlandistiek in de wereld niet altijd te stroken met maatschappelijke ontwikkelingen; er ontspon zich een pittig debat over het Nederlands, zoals mede blijkt uit de open brief van Lotte Jensen over de verengelsing van het universitair onderwijs, de rol van de historische letterkunde in de lerarenopleidingen en de vreemde situatie dat een hoogleraar Nederlands een 7.5 haalt voor het eindexamen. Er moet ‘iets’ gebeuren, zo blijkt.
We richten ons hier op het middelbaar onderwijs. In hoofdlijnen komt ons betoog erop neer dat we leerlingen moeten verwonderen, door verhalen te vertellen en in te spelen op hun creativiteit en verbeeldingskracht, zoals Hannah Arendt schreef in The Crisis in Education (1954). Wij stellen dat we leerlingen op een andere manier naar taal moeten laten kijken, met focus op het dynamische en diverse karakter ervan, een focus die aan de universiteit al enige tijd wordt toegepast, maar zijn doorgang naar het middelbaar onderwijs niet lijkt te vinden. Dat is een gemiste kans, want het maakt het vak Nederlands op de middelbare school vaak droger dan nodig en doet de rijkdom van onze taal absoluut tekort.
Iedere leraar is vrij om zijn verhaal te vertellen, aan de hand van alle inspiratie die de beoefenaars van de Nederlandse taal en letteren ons te bieden hebben. Daarnaast moeten we laten zien dat alles taal is geworden, zoals Multatuli stelde: taal is overal, en het begrijpen van en inzicht hebben in het Nederlands is niet alleen leuk en handig, maar zelfs noodzakelijk voor ieder jong of oud lerend individu dat wat voor droom dan ook nastreeft.
- Er moet een nauwe connectie zijn en blijven tussen nieuwe wetenschappelijke inzichten en de praktijk van de middelbare school. Er is de laatste decennia veel onderzoek verschenen op het terrein van taal- en letterkunde, onderzoek dat nog moeilijk doorgang vindt naar het middelbaar onderwijs. Er zijn wel al prachtige initiatieven zichtbaar. Zo liet Henk Wolf recentelijk met zijn Basisboek syntaxis zien dat er naast de gangbare methode in taal- en redekundig ontleden ook andere manieren zijn van onderwijs in syntaxis, vanuit perspectieven die meer tot de verbeelding spreken. De Universiteit Utrecht draagt ook bij aan het dichten van de kloof door universitair docenten in dialoog te laten gaan met leraren over de ‘Grote vragen van het Nederlands’.
- Als voorbeeld van die nauwe connectie tussen wetenschap en middelbaar onderwijs moet er meer aandacht komen voor pragmatiek, taal in gebruik. Het Nederlands is niet alleen een taal met een onderwerp, persoonsvorm en al wat nog meer, maar ook een taal die richting geeft aan dialogen, invloed heeft op ons denken en (mede) bepaalt met welke bril we naar de werkelijkheid kijken. Denk aan het behandelen van een versimpelde versie van de Sapir-Whorfhypothese; in de vorm van een dialoog over de manier waarop taal onze visie beïnvloedt. Stel hier prikkelende vragen over: waarom is het zo moeilijk om precies te zeggen wat je bedoelt? En hoe kan het dat we elkaar desondanks toch zo goed begrijpen? Universitair docent Ronny Bogaerts geeft in Een sprinter is een stoptrein zonder wc talloze grappige voorbeelden van soortgelijke fenomenen.
- We moeten inspelen op de verbeeldingskracht van leerlingen door middelen te gebruiken die hen op dit moment bezighouden, zoals Netflix en hip-hopmuziek. Niet van bovenaf opleggen, maar met empathie en inlevingsvermogen het verwarde, puberende brein binnentreden. Onderzoekers van het Meertens Instituut wezen in een eerder op deze site verschenen stuk al op het unieke taalgebruik van nederhopartiesten. De schrijver en dichter Hutak begeeft zich op dit terrein: hij wil leerlingen verwonderen door de klassieke literatuur aan moderne popmuziek te koppelen. De kracht van taal is niet gebonden aan één medium, integendeel: verhalen kunnen op talloze manieren verteld worden.
- Er moet daarom, samen met de leerlingen, meer dialoog tot stand komen over de traditie van het vertellen van verhalen, waarin het schrift ook in relatie tot andere media wordt behandeld. In de recente neerlandistiek is veel aandacht geweest voor het (inter-)mediale karakter van cultuurverschijnselen: het heeft het hele vakgebied interdisciplinairder en internationaler gemaakt. Het vuistdikke, mondiaal opgezette De jaren zestig van de Utrechtse hoogleraar Geert Buelens is hier een prachtig schoolvoorbeeld van. We willen dat grenzen overstijgende karakter ook terugzien in het onderwijs. De manier van toetsen kan op deze tendens aangepast worden. Laat leerlingen op hun manier verwoorden wat taal, literatuur en poëzie doet, in plaats van hen in het keurslijf van de boekverslagschrijver te drukken. Tijdens de afgelopen Boekenweek organiseerde de CPNB Boekenweek Live!, waarin leerlingen op verschillende wijze lieten horen of zien hoe zij geïnspireerd werden door Vele hemels boven de zevende.
- Creatief schrijven moet een prominent onderdeel worden binnen het curriculum van het schoolvak Nederlands. In Kaïros laat filosoof en schrijver Joke Hermsen aan de hand van Hannah Arendt zien waarom het kunnen vertellen van verhalen zo essentieel is: door de verhalen is het mogelijk om aan de feitelijke geschiedenis een betekenisvolle en menselijke dimensie te geven. Dat betekenisvolle en menselijke is volgens ons een kiem voor verwondering, want ook uit door scholieren bedachte verhalen kan nieuwe inspiratie opbloeien.
- Tot slot moeten we een genuanceerder dialoog tot stand brengen met leerlingen over de literaire kwaliteit van teksten en de daarbij behorende relatie tussen hoge en lage literatuur. Niet alleen ivorentorenauteur-bij-uitstek Willem Kloos liet zich verwonderen, in zijn geval bijvoorbeeld door witte bloesems. Auteurs als Hanna Bervoets, Griet Op de Beeck en Herman Koch laten recentelijk zien dat boeken die men vooral als ‘populaire’ cultuur beschouwt, ook rijk kunnen zijn aan elementen die men vooral met hoge cultuur associeert. Behandel auteurs die zich op het snijvlak van hoge en lage literatuur begeven ook serieus, zonder daarbij de literaire canon uit het oog te verliezen.
Alle auteurs en wetenschappers die wij hebben aangehaald hebben iets gemeen: ze lieten zich op enig moment overweldigen door de kracht en reikwijdte van taal. Het zijn zij geweest die de taal vorm hebben gegeven en daarna creatief ingekleurd. Daarmee hebben zij op hun beurt weer talloze mensen geïnspireerd. Laten wij deze verhalen doorvertellen, zodat volgende generaties en generaties daarna daar ook weer van profiteren. En ja, daar is inderdaad (minstens) een uurtje meer voor nodig.
DirkJan zegt
Dit sluit aan bij een (achtergrond)artikel dat vandaag op nu.nl verscheen. Hierin luiden universiteiten, docenten en de Taalunie de noodklok bij de dramatische afname van het aantal studenten Nederlands aan de universiteiten.
De oorzaak wordt gezocht in het slechte onderwijs van het vak Nederlands op de middelbare school, wat zeker zo zal zijn, maar ik denk dat er ook een hele cultuuromslag onder jongeren plaatsvindt waarbij ze nog maar weinig of geen interesse hebben in cultuur- en geesteswetenschappen en zich vooral richten op exacte vakken.
Ik hoop dat het tij is te keren met de taskforce met aanbevelingen om het schoolvak Nederlands boeiender te maken en misschien dat de Taalunie toch uit zijn onzichtbare schulp naar jongeren toe moet kruipen. Maar die schijnen dat als missie al te hebben opgegeven.
https://www.nu.nl/binnenland/5457191/aantal-studenten-vak-nederlands-kiest-dramatisch-afgenomen.html
Bart de Coo zegt
Veel te vaag, te abstract, te academisch, te ambitieus en te moeilijk. We moeten vooral gaan inzien dat onderwijs op de eerste plaats over kennis gaat. We zijn al een heel end als we het onderdeel ‘leesvaardigheid’ eruit werken – lezen is immers vooral een kenniskwestie – en vervangen door enige elementaire taalkundige inzichten. Probeer dat nou eerst eens te regelen. (Lukt je toch niet)
DirkJan zegt
Ik lees dat voortdurend, meer aandacht voor taalkunde leidt tot een interessanter vak Nederlands op school en tot meer studenten aan de universiteit. Ik zou dan wel willen weten wat de motieven van de jongeren zijn die voor een studie Nederlands kiezen. Vroeger was dat volgens mij vooral vanwege de literatuur en letterkunde, misschien is dat nu ook nog zo?
Lucas Seuren zegt
Dat onderwijs over kennis gaat is volgens mij probleem nummer één van al het onderwijs.
Melchior Vesters zegt
@Bart: wat een onzinnige kritiek. Te vaag? De auteurs geven concrete voorbeelden. Te academisch/moeilijk? De auteurs pleiten voor een betere afstemming tussen schoolvak en wetenschap, hetgeen sowieso voor het vwo logisch is maar in vereenvoudigde vorm ook op andere vo-niveaus in te zetten is. Te ambitieus? Jijzelf geeft een nobel streven aan (een wending weg van de overmatige nadruk op vaardigheden) dat je evenwel onhaalbaar acht, waarom wijs je dan op de splinter in andermans oog?
Waar ik het overigens wel mee eens ben, is dat je lijkt te wijzen op onderwijspolitiek die het moeilijk/onmogelijk maakt om het schoolvak op een betere manier in te richten dan momenteel het geval is. Mijns inziens moet iedereen die het onderwijs wil verbeteren zich in de politieke achtergrond ervan verdiepen: dan kom je er dan snel genoeg achter dat een centraal geleide verbetering op korte termijn onhaalbaar is. Oftewel: dat het aankomt op individuele leraren die hun secties moeten meekrijgen in het durven kiezen voor meer vakinhoud en tegen het huidige – cultureel armoedige – lopendebandwerk.
De basis van succesvol onderwijs ligt niet op centraal niveau; daar moet slechts gefaciliteerd worden wat door teams van (vakinhoudelijk kundige!) mensen in de praktijk wordt gerealiseerd. De waarde van het pleidooi van de auteurs zit voor mij dan ook in de inspiratie die op individueel en vervolgens sectieniveau eruit kan worden opgedaan.