Door Sander Bax
Schrijvers Maarten Biesheuvel en Dirk Ayelt Kooiman waren in dezelfde week prominent in het nieuws. In het literaire debat van de jaren zeventig namen zij een tegengestelde positie in en die verschillende posities waren terug te zien in het verschil in de media-aandacht die hun in 2018 ten deel valt.
Schrijver met spektakel
Het optreden van Maarten en Eva Biesheuvel in De Wereld Draait Door van dinsdag 9 oktober 2018 was een succesnummer. Kijkers reageerden enthousiast; de fragiele Biesheuvel was ontwapenend in zijn gesprek met Matthijs van Nieuwkerk. ‘Ik verschijn niet zo vaak op televisie, een keer of drie, vier. […] Maar jou vind ik wel aardig hoor.’ Tijdens het interview vertelde het echtpaar uitvoerig over de periode waarin Biesheuvel opgenomen was in wat hij ‘het gekkenhuis’ noemde. Live op televisie las hij enkele van de ‘lieve briefjes’ voor die hij zijn echtgenote van daaruit stuurde.
Biesheuvel was openhartig over zijn manische depressie en zijn levensangst en vertelde hoe vreselijk hij het had gevonden in dat tehuis. Hij kon daar geen verhalen maken, maar hij schreef er wel ‘kantregelverhaaltjes’. De (beoogde) reactie van de kijker wordt verwoord door de tafeldame die wijst op de indrukwekkende liefde van deze twee mensen: ‘Echt, ik word er echt emotioneel zijn, ik vind het zo mooi.’
P.C. Hooftprijswinnaar Maarten Biesheuvel, in de jaren zeventig een belangrijke vertegenwoordiger van de groep schrijvers van (al dan niet ironisch) realistische verhalen, fungeert in deze uitzending als nationale knuffelbeer. Biesheuvel heeft – als bijna tachtigjarige – dan misschien niet de mediapersoonlijkheid die veel van zijn jongere collega’s vandaag de dag wel hebben, zijn schrijversimago doet het in de media nog altijd goed. Dat was al zo in de jaren zeventig en tachtig en het blijkt ook in de 21e eeuw zo: in 2013 was Biesheuvel te gast in de eerste ‘heimwee’-aflevering van Hier is…Adriaan van Dis en ook dit televisieoptreden maakte weer indruk.
Schrijver zonder spektakel
Het televisie-optreden van Maarten Biesheuvel viel me vooral op omdat een dag eerder bekend was geworden dat schrijver Dirk Ayelt Kooiman de week ervoor op 72-jarige leeftijd was overleden. Er werd die dag in diverse media over zijn overlijden bericht. Vaak maakte men melding van het feit dat Kooiman ‘doorbrak’ met het (op middelbare scholen nog altijd gelezen) ‘oorlogs- en avonturenboek’ Montyn en vermeldt men die ene literaire prijs die Kooiman ontving (de Van der Hoogtprijs voor De grote stilte) en natuurlijk ook het feit dat hij oprichter was van het in de jaren zeventig en tachtig belangrijke literaire tijdschrift De Revisor.
Schrijvers moesten zich zien in te vechten in het gesprek in de massamedia, de literatuur moest in toenemende mate de concurrentie opzoeken met andere producten van de populaire cultuur
Het viel mij op dat het oordeel over Kooimans schrijverschap in de in memoriams nogal zuinigjes uitviel. Naast het feit dat sommige auteurs met zichtbaar plezier de polemische boutades van Gerrit Komrij en Jeroen Brouwers aan Kooimans adres aanhaalden, vielen ook kwalificaties op als ‘schrijver zonder spektakel’ zoals in de Volkskrant en over de ‘hoge mate van gestructureerdheid en gekunsteldheid’ die zijn boeken zouden hebben, zoals in NRC Handelsblad.
In Trouw neemt literair redacteur Sander Becker het oordeel van Kooimans tijdgenoten klakkeloos over als hij zegt dat de Revisor-auteurs ‘wel eens’ smalend academisten genoemd werden, ‘omdat hun raadselachtige ivoren-toren-proza vaak alleen door vakgenoten viel te ontraadselen.’ Becker lijkt dat weer een beetje terug te nemen, maar zijn oordeel blijft erg negatief.
Kooiman verwierp de kritiek. Een schrijver creëert nu eenmaal zijn eigen schijnwereld, redeneerde hij, en daarin is maatschappelijk engagement geenszins verplicht. Van dat laatste hield hij zich dan ook verre. Hij experimenteerde liever met structuur en perspectief, al vonden veel lezers zijn werk daardoor ontoegankelijk.
Boeken waarin met de vorm gespeeld wordt, krijgen vandaag de dag al snel het dodelijke woord ‘ontoegankelijk’ naar het hoofd geslingerd. Het was daarom bemoedigend dat Michel Krielaars in NRC Handelsblad Kooiman tot ‘de beste en interessantste schrijvers van Nederland’ rekende, ook al voegde hij daar direct enigszins teleurgesteld aan toe dat de auteur vooral vanwege Montyn herinnerd zal worden. Tegenover de zuinige receptie in de meeste kranten stond een stuk van een andere hoofdpersoon uit het literaire debat van de jaren zeventig. In Vrij Nederland sprak criticus Carel Peeters waarderend over het vakmanschap van Kooiman in zijn late bundel Oefenen in ontsnappen (2007).
Elke zin die Kooiman schrijft om de situatie van de man te beschrijven, maakt een luchtig gebeitelde indruk: precies, vloeiend, beeldend, zonder pathos. Ook al is de situatie van de man spannend, Kooiman schrijft het niet overdreven spannend op, ook al voel je de paranoia. De terloopse details in de beschrijving van schijnbaar onbelangrijke zaken is verbluffend.
We zijn – kortom – weer helemaal terug in de jaren zeventig. In de memoria duikt niet voor niets herhaaldelijk het frame op dat Jan Brokken ooit gebruikte in zijn beroemde of beruchte Haagse Post-artikel over ‘Het academisme in de literatuur’: Kooiman hoorde bij de academistische schrijvers (met Meijsing, Matsier en Kellendonk) en deze schrijvers zouden lijnrecht staan tegenover ‘anekdotisch realistische schrijvers’ als Maarten ’t Hart, Maarten Biesheuvel en Mensje van Keulen.
Back to the seventies
Zo werden we in de tweede week van oktober 2018 voor even teruggeplaatst in het literaire debat uit de jaren zeventig. Tussen 1970 en 1985 werd er inderdaad heel veel en heel enthousiast gedebatteerd over hoe het met de literatuur verder moest. In 2007 heb ik in mijn proefschrift geprobeerd die debatten (over academisme en ironie, over de al dan niet nieuwe revisor en vooral over ‘de taak van de schrijver’) in kaart te brengen. Ik kwam toen tot de conclusie dat deze op het scherpst van de snede gevoerde discussies over literatuur – waarin schrijvers en critici als Carel Peeters, Jacq Firmin Vogelaar, Dirk Ayelt Kooiman, Maarten ’t Hart, Gerrit Komrij, Frans Kellendonk, Jeroen Brouwers, Cyrille Offermans, J. Bernlef en anderen het voortdurend niet met elkaar eens waren – een fundamentele onzekerheid blootlegden over de status van literatuur in de jaren zeventig. Die onzekerheid werd gevoed door een transformatie die vanaf de late jaren vijftig in gang was gezet: een ontwikkeling van meer commercialisering en mediatisering in het literaire bedrijf.
Wie zich zorgen maakte over wat de taak van de schrijver (nog) was in de jaren zeventig, stelde zich eigenlijk de vraag wat de waarde nog was van het klassieke perspectief op de schrijver als een financieel en politiek onafhankelijke figuur, die belangeloos een kritische positie in de samenleving probeert in te nemen. Het viel mij toen op dat zowel schrijvers uit de experimentele hoek (denk aan Jacq Firmin Vogelaar in Raster – over wie recentelijk nog een mooie bundel verscheen) als die uit de Revisor-hoek heel veel afstand namen van dat klassieke auteursbeeld. Voor hen was de schrijver een ‘gewoon mens’ die als een vakman romans maakt, zoals een timmerman timmert of zoals een leraar lesgeeft. De nadruk in het literaire debat zou volgens deze auteurs veel meer moeten liggen bij de vorm van de romans en het proces van het schrijven (het ‘hoe’) dan bij het al dan niet maatschappijkritische onderwerp van die romans (het ‘wat’) of bij het imago van de schrijver. Kooiman bracht dit veranderde denken over het schrijverschap in zijn bijdrage aan de door de al eerder aangehaalde Carel Peeters aangewakkerde ’taak van de schrijver’-polemiek heel direct in verband met de tijdsgeest.
‘En nu? Wat is er nu? – Misschien is het meest typerende van deze periode – in West-Europa, Nederland -, noem het de Zeventiger jaren, nu juist dat geen van dat soort richtingbepalende impulsen opgeld doet. Ik krijg de indruk dat Peeters de literatuur verwijt iets niet te reflekteren dat er helemaal niet is… Carel Peeters ontwerpt een beeld van hoe de literatuur van nu er uit zou moeten zien. Dan kijkt hij om de hoek van de deur en konstateert vervolgens op bittere toon dat zijn beeld niet klopt. En dat ligt dan aan de literatuur.’
Kooiman verdedigde zijn literatuuropvatting – niet een verhaal vertellen, maar een verhaal behandelen – met een verwijzing naar de culturele situatie van de jaren zeventig: er waren geen ‘grote verhalen’ meer en hij vond het naïef om te denken dat de literatuur die nog wél zou kunnen leveren. Dat leidde tot een pleidooi voor een literatuur die zich er voortdurend van bewust is geconstrueerd en kunstmatig te zijn.
Het vroege werk van Dirk Ayelt Kooiman drukte deze houding voorbeeldig uit. Hij begon zijn verhaal ‘Toedracht’ met de veelzeggende openingszin ‘Eigenlijk valt er weinig te vertellen” , zijn bekendste verhaal heet ‘Niets gebeurt’ en een van zijn eerste romans De grote stilte. In zijn verhalen wil hij telkens laten zien dat wat hij schrijft fictioneel is. De lezer moet niet de gelegenheid krijgen zich volledig in te leven in de tekst. Kooiman wil de lezer er tijdens het lezen van bewust maken dat hij door de schrijver gemanipuleerd wordt. In zijn verhalen komen we geregeld vertellers tegen die zich tot de lezer richten met commentaar op het verhaal dat zij aan het vertellen zijn of personages die zich ervan bewust blijken te zijn zich in een verzonnen wereld te bevinden. Kooiman heeft het in dit verband over het ‘spiegelen dat het bespiegelde wordt’: het schrijfproces wordt tot onderwerp van het verhaal gemaakt.
En nu? Wat is er nu?
De in memoriams van vorige week hebben misschien niet duidelijk genoeg gemaakt dat Kooiman door het oprichten van De Revisor, door zijn redactiewerk voor dat tijdschrift en door de nadrukkelijke manier waarop hij zijn tegendraadse literatuuropvatting de wereld in stuurde, in de jaren zeventig en tachtig een invloedrijke rol heeft gespeeld in de literatuurgeschiedenis. Op de website van het Literatuurmuseum benadrukte Bertram Mourits terecht de serieusheid van Kooimans literatuuropvatting.
Het is misschien de ironie van de geschiedenis dat Kooimans eigen oeuvre zo weinig waardering heeft gekregen, maar met zijn serieuze literatuuropvatting en met zijn nadruk op vakmanschap heeft Kooiman zeker iets betekend voor de loopbanen van belangrijke auteurs als Frans Kellendonk (wiens biografie onlangs verscheen), A.F.Th. van der Heijden, Doeschka Meijsing, Willem Jan Otten, Nicolaas Matsier (en anderen). Met het tijdschrift maakte Kooiman ruimte voor hun literatuur en hun literatuuropvatting in een tijd waarin die door de beginnende commercialisering en mediatisering misschien direct al onder druk kwamen te staan.
Sinds de jaren tachtig en negentig is het literaire bedrijf steeds commerciëler geworden. Bovendien werd de invloed van de massamedia op de literatuur steeds groter. Schrijvers moesten zich zien in te vechten in het gesprek in de massamedia, de literatuur moest in toenemende mate de concurrentie opzoeken met andere producten van de populaire cultuur en sommige literaire schrijvers groeiden uit tot bekende mediapersoonlijkheden die in de media spreken over hun meest intieme autobiografische ervaringen – dat geldt overigens niet alleen voor auteurs uit de hoek van het anekdotisch realisme (zoals Maarten ’t Hart of Maarten Biesheuvel), maar ook voor auteurs die ooit tot de academisten behoorden, zoals A.F.Th. van der Heijden of Leon de Winter.
Het kan niet anders dan dat Dirk Ayelt Kooiman– in wiens werk nu juist de stilte, de afwezigheid en het ontsnappen zo centraal stond – deze ontwikkeling met argusogen heeft bekeken. Hij moest niets hebben van de aandacht die er in de media uitgaat naar leven en imago van de schrijver. Er is in het publieke gesprek zelden of nooit aandacht voor de complexiteit van een literaire tekst. Integendeel, juist teksten die zich door hun (autobiografische) onderwerp goed lenen voor een televisie-optreden doen het in de hedendaagse literaire cultuur goed.
Het is niet voor niets dat Kooimans vroegere antipode Maarten Biesheuvel bij De wereld draait door zo uitvoerig komt te spreken over zijn geestesziekte. Die uitzending werkt zo goed omdat de televisiekijker graag kijkt naar het personage Biesheuvel dat we uit de verhalen kennen. De schrijver Biesheuvel verschijnt op televisie om het personage Biesheuvel te vertegenwoordigen. Dat mechanisme werkt alleen als de band tussen schrijver en personage hecht is. Bij Kooiman lag dat anders. Net als zijn afwezige, vluchtende en ontsnappende personages bleef hij verre van al te grote media-aandacht. Ik ben bang dat we moeten concluderen dat ook die houding weerspiegeld wordt in de zuinige reacties bij zijn overlijden.
Dit stuk verscheen eerder op Diggit.
Tio zegt
Gelukkig is hij niet naar een bepaalde astrologisch adviseur geweest in Den Haag want daar is in de Vrij Nederland ook over geschreven dat een bekende schrijver daar naar toe geweest zou zijn met alle gevolgen van dien. De naam stond er niet bij vermeld maar ik weet ze bedoelden. Lange tijd heeft de schrijver een royement gekregen van zijn uitgever en kon geen werk uitgeven omdat de uitgever weigerde werk uit te geven. Mensen die daar naar toe gaan hebben met pech en armoede te maken en dat je de rekeningen niet meer kunt betalen en zo ook deze schrijver en ik herkende mij in die situaties die die beschreef. Wou geen naam noemen omdat men dit als reclame zag. Fatalistische astrologie. Ze pakken je op je kwetsbaarheden en van te voren zeggen zij begrip te hebben maar doen het nog erger dan de mensen waar onder je te lijden hebt gehad. Mensen die daar als client kwamen konden op eens de rekeningen niet meer betalen en zo iemand is levensgevaarlijk zonder zich aansprakelijk te willen stellen dat dit hen is overkomen. Ze betaalden er veel geld voor en hebben alleen maar schade gekregen voor veel geld en daarna werd men vanzelfsprekend kwaad. Zo waarschuwden ze mij al dat het een kwajongen was en wild west levensgevaarlijk en dat ze ethisch en technisch niet verantwoord waren om toegelaten te worden tot die vakvereniging astrologiebeoefenaren.