Door Marc van Oostendorp
De Nederlandse taal moet strakker beregeld worden, zodanig dat er in iedere willekeurige zin wel iets mis kan gaan en de gemiddelde schrijver of spreker niet meer weet waar hij het zoeken moet van ellende.
Uit dat ideaal ontstond enkele jaren geleden de wedstrijd voor de “nieuwe taalregel van het jaar”, een prijs voor de meest ingenieuze regel Het idee: een eind aan alle laksheid! En om dit te bevorderen moeten we de voorschriften voor ‘correct’ Nederlands steeds verder aanscherpen. Een evident voordeel hiervan is ook dat de gewone gebruiker binnen de kortste keren door de bomen het bos niet meer ziet. Dat levert (nog) meer werkgelegenheid op voor een nieuwe generatie neerlandici, want alleen zij kunnen als ons werk klaar is door de bomen het bos nog zien. Als andere beroepsgroepen hun gebied zo onoverzichtelijk kunnen maken dat je een specialist nodig hebt, waarom wij dan niet?
De regels waaraan de nieuwe regel moet voldoen: hij moet een kwestie oplossen, een onduidelijkheid in de Nederlandse taal, waarvan tot nu toe niemand zich bewust was dat er een probleem was.
Hier zijn enkele voorbeelden uit het verleden. De wedstrijd begon in 2012 met een op het Engels geïnspireerde regel die verbood om de woorden want en omdat te combineren met gebeurtenissen in de toekomst. Je mag bijvoorbeeld niet zeggen ‘Ik ga morgen naar Haarlem omdat mijn vriend gaat trouwen’. Iets dat in de toekomst ligt, bestaat immers nog niet en kan dus logischerwijs geen goede reden zijn. De zin moet dus worden afgekeurd als onlogisch en vervangen door ‘ik ga morgen naar Haarlem vanwege het voorgenomen huwelijk van mijn vriend’.
In de jaren na 2012 zijn er enkele nuttige regels bijgekomen. Kobie van Krieken won bijvoorbeeld al in het eerste jaar met de volgende overtuigende regel:
Het woord niemand mag niet als agens worden gebruikt in een zin omdat dit woord de aanwezigheid van een handelende/denkende/percipiërende entiteit uitsluit. Alleen iemand kan handelen, denken en percipiëren en dientengevolge ook agens zijn. De volgende zin is volgens deze nieuwe regel dus incorrect:
– Niemand trapte de bal het water in.
In een correcte variant wordt de zin lijdend, blijft de agens impliciet en wordt het negatie-element niet gebruikt:
– De bal werd het water niet in getrapt.
Het woord niemand mag nog wel worden gebruikt in zinnen waarin het niet als agens fungeert:
– Hij ontmoette niemand op de bijeenkomst.
– Het is voor niemand leuk om ontslag te krijgen.
– Niemand is gestorven.
In een volgend jaar won Bert Cappelle met de volgende, inderdaad ook zeer belangrijke, regel:
De volgende zin, door de ANS nochtans zeer ten onrechte als goed aangerekend, is overduidelijk fout:
(1) (Gisteren stonden er elf grammatica’s in de kast.) *Nu staan er nog maar zeven.
De fout in deze zin ligt erin dat er er maar één “er” in staat in plaats van drie: de “er” in zijn presentatief gebruik (“Er staan zeven grammatica’s in de kast”), de “er” in zijn kwantitatief gebruik (“Grammatica’s? Ik heb er nog maar zeven staan in de kast”) en de “er” in zijn locatief gebruik (“Ik keek in de kast en zag er zeven grammatica’s staan”). Elk van die gebruiksgevallen heeft zijn eigen raison d’être. Ze als taalgebruiker zomaar laten samenvallen in één “er” getuigt zowel van extreme laksheid als van een gebrek aan taalkundig inzicht. De ANS registreert gewoon dat dit stelselmatig gebeurt en verzuimt het zo in dit verderf in te grijpen met een duidelijke prescriptieve regel (zie verder voor een voorstel). (…)
Hoe moeten de foute ANS-zinnen hierboven worden gecorrigeerd? Dat is eenvoudig. De door taalkundige en intellectuele luiheid en nefaste historische conventie samengevallen “er’s” moeten elk apart expliciet worden vermeld. Daar hebben ze recht op. Dus (1) wordt voortaan in goed Nederlands:
(1)’ (Gisteren stonden er elf grammatica’s in de kast.) Nu staan er er er nog maar zeven.
Men hoeft overigens niet aan te voeren dat het meervoudig opeenvolgend voorkomen van eenzelfde woord een zin ongrammaticaal maakt, want dat dat dat zou doen, slaat nergens op.
Beide regels zijn heel succesvol en we kunnen erop wijzen dat zowel Van Krieken als Cappelle sinds hun prijsuitreiking een bloeiende wetenschappelijke carrière hebben doorgemaakt.
Op zeker moment, reeds in 2014, kwam echter de klad erin. Er was dat jaar geen winnaar en in een betreurenswaardige vlaag van lamlendigheid besloot de jury dat “de Nederlandse taal af was” en werd de wedstrijd opgedoekt.
Maar de Nederlandse taal is natuurlijk niet af! Hoog tijd dus om onze wedstrijd voor de beste taalregel 2018 weer nieuw leven in te blazen. Los een onduidelijkheid in onze taal op! U wacht sowieso een glanzende carrière, maar ook zullen wij een fraaie prijs ter beschikking stellen: het boekje U als scheldwoord, gesigneerd door de juryvoorzitter.
De deadline is op maandag 15 oktober 2018. U kunt uw bijdrage hieronder plaatsen in het reactievelden. Over de uitslag van de wedstrijd kan niet worden gecorrespondeerd.
Bert Zandbergen zegt
Mijn nieuwe regel zou een einde maken aan de ambiguïteit van formuleringen als
– Ons Product geeft uw wimpers drie keer meer volume.
Bij deze formulering zijn voel je wel aan wat er mee bedoeld wordt, maar dat mag geen criterium zijn voor helder taalgebruik. Hoe is dit te interpreteren? Naar mijn idee in volgorde van de waarschijnlijkheid van wat er wordt bedoeld:
1: Ons Product geeft uw wimpers drie keer zo veel volume als Een Ander Product.
2: Ons Product geeft uw wimpers nu drie keer zo veel volume als de oude versie van Ons Product.
3: Je kunt Ons Product slechts drie keer gebruiken om uw wimpers meer volume te geven en we zeggen lekker niet hoeveel uw wimpers er dan op vooruit gaan. Na drie keer gebruiken schieten uw wimpers er niets meer mee op.
4: Met Een Ander Product kun je je wimpers honderd keer een volumeverbetering geven, maar Ons Product doet dat wel drie keer vaker, dus honderd en drie. Opnieuw blijft dan in het midden hoe veel het volume verbetert.
De eerste betekenis lijkt mij de meest waarschijnlijk bedoeld betekenis te zijn, maar nummer twee is wat mij betreft een goede tweede. Met betekenis een heb echter toch een probleem. Er is nog wel iets op af te dingen.
Waarom is ‘drie keer meer’ gelijk aan ‘drie keer zo veel’? Het ‘meer’ wekt de indruk van een vergelijking: Ons Product is zo veel beter dan Een Ander Product. Betekenis 4 geeft dit duidelijk weer. Alleen bij betekenis 4 is geen sprake van een spectaculaire winst die je met trots zou etaleren. En wat blijft er over van de relatieve verbetering als Een Ander Product wel 100000 keer meegaat?
Ik denk dat we het moeten zoeken in de impliciete bedoeling dat we het volume dat je bereikt met Een Ander Product als uitgangspunt moet nemen. Ons Product geeft uw wimpers een volume dat drie keer het volume dat Een Ander Product geeft meer is dan het volume dat Een Ander Product geeft. Dat betekent dus dat Ons Product vier keer zo veel volume geeft als Een Ander Product.
Dat is dus wat mij betreft de nieuwe taalregel: “drie keer meer” betekent ‘vier keer zo veel als’.
Bert Zandbergen zegt
Iets te snel ingezonden: ‘zijn’ achter ‘Bij deze formulering’ moet weg.
Marcel Plaatsman zegt
Een verzonnen taalregel die we hier in huis daadwerkelijk zijn gaan gebruiken is dat het enkelvoud van “horeca” “horecum” is. Het kan dus voorkomen dat ik vrouwlief bericht na mijn werkzaamheden in deze of gene stad nog even een horecum aan te doen, of dat we samen besluiten dat zeker horecum niet langer aan onze standaarden voldoet. Ik zou andere taalgebruikers graag aanmoedigen ook van horecum te gaan spreken, op voorwaarde dat het meervoud horeca blijft (dus niet *horecums).
Daan Wesselink zegt
Mensen verloederen tegenwoordig de overtreffende trap, wat resulteert in de verschrikkelijkste zinnen als: *De Nederlandse grammatica is het meest logisch. Of erger nog, *”meest logische”. Om dit soort uitduidelijkheden de wereld uit te helpen, stel ik de volgende regels voor.
Deze constructie met ‘meest’ dient in zuiver Nederlands alleen gebruikt worden met deelwoorden (‘meest gelezen’) en stofadjectieven (‘meest houten’). Voor iedere andere overtreffende trap is er de vervoeging met –st.
Blijkbaar heeft Nederland in grote getale moeite met lange medeklinkerclusters. Daarom stel ik een nieuwe regel voor. Omdat een normatieve kijk op grammatica volledig uit den boze is, stroomlijnt deze regel slechts wat al gaande is in onze taal (dat wil zeggen, die van hen van ons die zuiver spreken).
ST-clusterreductie (stellend → overtreffend)
– Vast → Vaŝt
– Fris → Friŝt
– Moeiteloos → Moeitelooŝt
– Logisch → Logiŝcht
Let op: Een coda met ‘-t’/‘-d’, ‘-lt’/’-ld’, of ‘-rt’/’-rd’ wordt niet gereduceerd; de combinaties met ‘n’, ‘m’, ‘g’, en ’f’ wel.
– Laat → Laatst
– Gespierd → Gespierdst
– Recent → Recenŝt
– Vreemd → Vreemŝt
– Zacht → Zachŝt
Bijkomend voordeel is dat bepaalde woordparen die in het verleden voor veel verwarring hebben gezorgd, nu duidelijk verschillen in de schrijftaal, bijvoorbeeld: verst (stellend: ver) versus verŝt (stellend: vers).
Ter verduidelijking, enkele speciale gevallen:
Ook –sk wordt gereduceerd:
– Bruuŝt (stellend: bruusk)
– Pittoreŝt (stellend: pittoresk)
Dankzij buitenlandse schrijfwijzen van een sisklank wordt het accent circumflex niet altijd boven een ‘s’ geschreven. Het accent komt altijd boven de eerste letter van het medeklinkercluster en de sisklank wordt geschreven als in de stellende trap (dus niet: niŝt). Wanneer de sisklank palataal wordt uitgesproken, blijft dit zo:
– Niĉhet (stellend: niche)
– Complex̂t (stellend: complex)
Pseudodeelwoorden (woorden in de vorm van een deelwoord, maar niet afgeleid van een werkwoord) zijn geen deelwoorden! Een goed Nederlands spreker dient dit verschil te kennen. Dientengevolge mag de ‘meest’-constructie niet gebruikt worden bij zulke woorden, maar worden vervoegd volgens bovenstaande regels.
– Gespierd → Gespierdst (zie boven)
– Gelaarsd → Gelaarŝt (Nooit een d! We moeten aan de kinderen denken)
– Befaamd → Befaamŝt
– Geharnast → Geharnaŝt
– Gekamd (zoals een haan) → Gekamŝt Maar: ‘Meest gekamd’, in de betekenis van ‘haren kammen’.
Tenslotte, ik stel een vergelijkbare reductie voor voor woorden als ‘kunŝtof’, ‘angŝtoornis’, etc., maar dat staat los van deze regel.
Jona Lendering zegt
Het aantal lidwoorden is niet groot genoeg. Daarom gebruiken mijn vrienden en ik al een jaar of twintig “lo” (meervoud “gli”), zodat iedereen tenminste wanneer het dinsdag is. Op verjaardagen is het “tralala”, zodat de sprekers weten dat er iemand gefeliciteerd moet worden.
Een recente verfijning van deze zogeheten mercoledivus is dat op de derde dinsdag van september geen “lo” wordt gezegd en dat “gli” vervalt op dinsdagen die vallen op de 23e (of de 24e in een schrikkeljaar).
(Een van de bedenkers van deze regels heeft inmiddels een betrekking aan een Britse universiteit.)
DirkJan zegt
Veel schrijvers worstelen met het verwijswoord ‘die’ of ‘dat’ wanneer zij in een opsomming een zelfstandig naamwoord gebruiken dat mannelijk of vrouwelijk is in combinatie met een onzijdig substantief. Voorbeeld: ‘Was het de film of het boek die de prijs won?’ Of: ‘Was het de film of het boek dat de prijs won?’ In beide gevallen wordt er niet consequent verwezen door ‘die’ of ‘dat’ en zijn beide zinnen af te keuren. Om deze zinnen toch valide te maken in het Nederlands stel ik voor om in dit soort gevallen het woord ‘dien’ te gebruiken: ‘Was het de film of het boek dien de prijs won?’
Pieter Brouwer zegt
Wie kent het probleem niet: een onderwerp in het meervoud en een naamwoordelijk deel van het nmw. gezegde bestaande uit een naamwoordelijke groep die bestaat uit zowel een enkelvoudig als een meervoudig zelfstandig naamwoord. Grammaticaal is het officieel ‘Die kinderen zijn een groep snotapen’ omdat de persoonsvorm in getal overeen moet komen met het onderwerp. Beter nog zou het zijn het werkwoord ‘vormen’ te gebruiken: ‘die kinderen vormen een groep snotapen’. Daarbij zou ‘de groep’ enkelvoud zijn en is dat het hoofd van de naamwoordelijke groep ‘groep snotapen’. Maar het naamwoordelijk deel dient semantisch gezien gelijk te zijn aan het onderwerp; dan kan het nooit gaan om een mengsel van enkelvoudige en meervoudige sememen.
De enige juiste manier is mijns inziens alle zelfstandige naamwoorden in de zin enkelvoudig op te vatten en te schrijven óf meervoudig op te vatten en te schrijven. Het werkwoord ‘vormen’ dat de mismatch tussen enkelvoud en meervoud alleen maar aanmoedigt, is daarmee ook onnodig geworden.
Juist is dus:
‘Die kinderen zijn snotapen.’
of
‘Die kindergroep is een snotapengroep.’
johanna5577 zegt
Leenwoorden en -uitdrukkingen uit het Engels moeten, ter vereenvoudiging, in spelling worden aangepast om aan te geven dat ze echt onderdeel zijn geworden van de Nederlandse taal. Voorbeelden:
big => bik
booming business => boeming bisnis
no cure, no pay => no kjoer, no pee
plannen => plennen
too close to call => toe kloos toe kol
wannabe => wonnebie
workshop => wurksjop
als tenminste het nieuw gespelde woord uniek in de Nederlandse taal is. Anders wordt de verwarring natuurlijk te groot. Voorbeelden:
beat blijft beat, want biet bestaat al
blog blijft blog, want blok bestaat al
play blijft play, want plee bestaat al
tweet blijft tweet, want twiet bestaat al
Wel, joe ket de piktjer.
Nico Langeweg zegt
Het voornaamwoordelijk bijwoord (hoofdstuk 8.7 ANS) bestaat niet. Met de term wordt de combinatie van een voornaamwoord (dat dezelfde vorm heeft als bijwoorden van plaats) en een voorzetsel bedoeld. Het gaat daarbij echter om twee woorden en die moeten daarom door een spatie gescheiden worden, ook als ze naast elkaar voorkomen (zinnen 1, 2, 3 en 4).
1 Ik wacht op de bus.
2 Ik wacht er op.
3 Ik wacht er niet op.
4 Ik wacht ergens op.
Het is niet vol te houden dat het woord ‘op’ in zin 1 een voorzetsel is en in zinnen 2, 3 en 4 niet. De woorden hebben immers dezelfde betekenis en dezelfde functie.
Het is ook niet vol te houden dat de woorden ‘er’ en ‘ergens’ bijwoorden zouden zijn, omdat deze woorden verwijzen naar (in de voorbeeldzinnen) het zelfstandig naamwoord ‘de bus’. De woorden ‘er’ en ‘ergens’ zijn dus voornaamwoorden (vergelijk zinnen 1 en 2 met 5 en 6).
5 Ik zie de bus.
6 Ik zie hem.
Omdat ‘er’ en ‘op’ twee onderscheiden woorden zijn, is er geen reden om de woorden aaneen te schrijven, zoals de Taalunie en Onze Taal voorschrijven. Sterker nog: het is in modern Nederlands gewoon fout. In Middelnederlands schreef men kleine, onbeklemtoonde woordjes nog wel aan een ander woord vast (zin 7), maar de moderne variant volgt de regel dat aparte woorden door een spatie gescheiden worden (zin 8).
7 Egidius, waer bestu bleven?
8 Egidius, waar ben je gebleven?
Zelfs als er slechts één letter of klank van een woordje overblijft, wordt toch met een spatie duidelijk gemaakt dat het om twee woorden gaat (zinnen 9 en 10).
9 Ik zie het kind.
10 Ik zie ’t kind.
Het begrip voornaamwoordelijk bijwoord moet dus als een taalkundige dwaling worden gediskwalificeerd; het gaat om een voorzetsel en een voornaamwoord die in alle gevallen gescheiden moeten worden door minimaal een spatie (zoals in zin 2) en eventueel andere woorden (zoals in zin 3).
Johan De Schryver zegt
Het eerste deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord moet vóór de (meerledige) werkwoordelijke eindgroep (WE) staan (1a); het tweede deel van een voornaamwoordelijk bijwoord moet in de WE staan (2b).
(1a) Je had me niet op [moeten bellen].
(1b) Je had me niet [moeten opbellen].
(2a) Je had er niet op [moeten trappen].
(2b) Je had er niet [moeten op trappen].
Vandaag zijn van de beide patronen twee varianten gangbaar. Dus alle vier de bovenstaande versies komen voor, wat als groot nadeel heeft dat taalgebruikers het verschil niet meer hoeven te kennen tussen een voorzetsel(-bijwoord) als eerste deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord en een voorzetsel als tweede deel van een voornaamwoordelijk bijwoord, wat onaanvaardbaar is. Bovendien leidt de huidige toestand tot een verdere verwijdering van Nederland en Vlaanderen. Voor Vlamingen is (1a) namelijk heel raar, voor Nederlanders is (2b) heel raar. Dat reduceert in aanzienlijke mate de kans op vriendschappelijke contacten tussen beide nationaliteiten, wat heel triest is.
De oplossing bestaat er uiteraard in van elke constructie één versie af te schaffen. Maar welke? Voor eenvoudige zielen lijkt het het meest logisch om voor beide patronen ofwel de versie te kiezen met het voorzetsel voor de eindgroep ofwel de versie met het voorzetsel erin. Deze beide formules zijn echter ethisch en politiek-strategisch verwerpelijk.
Formule 1:
(1a) Je had me niet op [moeten bellen].
(2a) Je had er niet op [moeten trappen].
Houdt in dat Vlamingen wéér eens een wezensvreemde, noordelijke constructie opgedrongen krijgen (1a), terwijl Nederlanders gewoon hun oude gangetje kunnen blijven gaan. Ongehoord. Schandalig.
Formule 2:
(1b) Je had me niet [moeten opbellen].
(2b) Je had er niet [moeten op trappen].
Zou plezant zijn voor Vlamingen omdat nu eindelijk ook eens Hollanders iets van ons moeten overnemen (2b), een moedertalig iets waarvoor we decennia lang gepest zijn op school, een van wijlen Paardekoopers ‘doodsteken’: de doorbreking van de WE door het tweede deel van een vnbw. Maar dat de Vlamingen nu niets vreemds moeten slikken en zij wel, zal natuurlijk moeilijk te verkroppen zijn voor Nederlanders, wat wellicht historisch verklaarbaar is.
Formule 3:
(1b) Je had me niet [moeten opbellen].
(2a) Je had er niet op [moeten trappen].
Zou kunnen, maar formule 4 is beter.
Formule 4
(1a) Je had me niet op [moeten bellen].
(2b) Je had er niet [moeten op trappen].
Deze formule heeft net als 3 het voordeel dat hij beide mensensoorten gelijkberechtigt en de communicatie in het gedrang brengt van taalverloederaars die het verschil veronachtzamen tussen een voorzetsel(-bijwoord) als eerste deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord en een voorzetsel als tweede deel van een voornaamwoordelijk bijwoord. Formule 4 is evenwel superieur omdat hij intellectueel uitdagender is: hij vergt van taalgebruikers de mentale flexibiliteit om een nieuwe constructie te integreren, de Vlamingen een Nederlandse en de Nederlanders een Vlaamse. Een doeltreffend antilaksheidsmiddel.
Deze regel maakt de Nederlandse grammatica dus eenvoudiger, uitdagender en eerlijker en de taalgemeenschap evenwichtiger, verstandiger en liefdevoller.
Henk Wolf zegt
Anders dan hun voorgangers proberen moderne prescriptivisten niet om uitspraak, morfologie of zinsbouw te beregelen. Nee, zij stellen regels op binnen de domeinen van de pragmatiek en de semantiek.
Hoe werken zulke regels? Wel, een spreker kan bij een woord dat ie gebruikt negatieve connotaties en prototypevoorstellingen hebben en daardoor kunnen z’n bedoelingen ambigu zijn. Om die ambiguïteit te bestrijden proberen succesvolle moderne prescriptivisten de ‘blanke’ door de ‘witte’ te vervangen, de ‘slaaf’ door de ’tot slaaf gemaakte’.
Willen we een voorschrift bedenken dat kans van slagen heeft, dan moeten ook wij in de domeinen van pragmatiek en semantiek gaan werken en proberen om de ambiguïteit op te heffen in gesprekssituaties waarin de luisteraar zou kunnen vermoeden dat de spreker beledigende of ongewenste bijgedachten heeft. Daarbij moeten we benadrukken dat elke menselijke rol een sociaal construct is, want het is natuurlijk uitermate kwetsend als slachtoffers kunnen denken dat er aan hen enige agentiviteit wordt toegekend.
Ik stel daarom voor om elk zelfstandig naamwoord dat verwijst naar een levend wezen aan te vullen met ’tot … gemaakte met recht op respect’. Daar kan geen tot taalgebruiker gemaakte met recht op respect toch iets op tegen hebben?
Jan Odijk zegt
>En om dit te bevorderen moeten we de voorschriften voor ‘correct’ Nederlands steeds verder aanscherpen. Een evident voordeel hiervan is ook dat de gewone gebruiker binnen de kortste keren door de bomen het bos niet meer ziet. Dat levert (nog) meer werkgelegenheid op voor een nieuwe generatie neerlandici, want alleen zij kunnen als ons werk klaar is door de bomen het bos nog zien. Als andere beroepsgroepen hun gebied zo onoverzichtelijk kunnen maken dat je een specialist nodig hebt, waarom wij dan niet?
Inderdaad, ik had een paar jaar geleden ook al aan Peter Spyns van de Taalunie aangeraden toen Geert Joris daar de algemeen secretaris werd en over businessplannen begon dat ze de monopoliepositie voor de Nederlandse spelling zouden moeten uitbuiten en het model van de software-industrie zouden moeten volgen: ieder 6 maanden een update, iedere 3 jaar een flinke niet-backwards-compatibele upgrade, en heel het land zou opbloeien door de educatieve inspanningen die gedaan moeten worden om dit allemaal bij te houden, door het ontwikkelen en verkopen van taaltechnologie die dit een beetje behapbaar moet houden voor de gewone burger, etc. Met een kleine royalty op de spellingsgegevens zou de Taalunie zich dan zelf kunnen bedruipen en zelfs nieuwe innovatieve initiatieven kunnen nemen!
>De regels waaraan de nieuwe regel moet voldoen: hij moet een kwestie oplossen, een onduidelijkheid in de Nederlandse taal, waarvan tot nu toe niemand zich bewust was dat er een probleem was.
En hier mijn nieuwe regel, die overduidelijk aan bovenstaande criteria voldoet. Ik vind dat de zin
Wat zijn dat?
uitgesloten moet worden omdat het een toonbeeld is van het zich niet strikt houden aan de regels voor enkelvoud en meervoud in het Nederlands. Immers, het woord ‘wat’ kan nooit met een meervoudig werkwoord gecombineerd worden als onderwerp:
Wat heeft / * hebben dat voor consequenties?
En hetzelfde geldt voor ‘dat’:
Dat heeft / *hebben grote consequenties.
‘Dat’ kan wel als onderwerp gecombineerd worden met een meervoudig werkwoord als het naamwoordelijk gezegde meervoudig is (en dat moet dan zelfs):
Dat *is / zijn leuke mensen.
Maar het kan natuurlijk niet als het naamwoordelijk gezegde enkelvoud is:
Dat is / *zijn een leuk persoon.
Dus de zin
Wat is dat?
houdt zich perfect aan deze regels, maar de zin
Wat zijn dat?
lapt dit allemaal aan zijn laars, en dat soort sloddervosserij kunnen we natuurlijk niet tolereren!
Jan Odijk
André Verburg zegt
Bij het gebruik van modale hulpwerkwoorden in bijzinnen die beginnen met ‘dat’ is de verplichte volgorde dat eerst het hoofdwerkwoord in de zin voorkomt en pas dan het hulpwerkwoord, tenzij het modale hulpwerkwoord betrekking heeft op een (mogelijke) feitelijke toestand die in de zin de noodzakelijkheid (of het onbreken daarvan), waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid daarvan uitdrukt.
Dus de hoofdregel:
Er is een mogelijkheid dat ik wensen moet/zal/kan/wil te verschijnen met een vergiet op mijn hoofd.
En de uitzondering:
Er is een mogelijkheid dat ik moet/zal/kan/wil verschijnen met een vergiet op mijn hoofd.
Jef Vermaere zegt
De woorden “nooit” en “altijd” worden uit het taalgebruik gebannen. Zij pretenderen immers een absolute, eeuwige geldigheid die geen mens kan bevatten. De bedrieglijke eenvoud van deze woorden moet voorgoed ontmaskerd worden. Alles is relatief, en begrippen die het tegendeel suggereren zijn een leugenachtig immoreel gif dat de mens besmet met verderfelijke zelfgenoegzame inzichten. Nu het absolute en het eeuwige ten enemale het menselijke bevattingsvermogen overstijgen, dient alles wat het bestaan daarvan veronderstelt uit de taal te verdwijnen.
“Nooit” en “altijd” zullen daarom gelijkelijk vervangen worden door “met aan vermoedelijke zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”, zo nodig aangevuld met “niet” dan wel “wel”.
P.S. elke goede regel kent minstens één uitzondering. De uitspraak “zeg nooit nooit” komt als eerste daarvoor in aanmerking. De taalgenoten worden uitgenodigd om binnen een door de Taalunie te bepalen termijn gemotiveerde uitzonderingen aan het Souverein Deskundig Oordeel der Unie te onderwerpen.
Bert Zandbergen zegt
Hoe valt het ‘alles’, zoals u zelf gebruikt en ook ‘niets’ te beschouwen in het licht van de door u voorgestelde regel? Is het onmetelijke ‘alles’ net als de immense leegte van ‘niets’ niet net zo onmogelijk te bevatten als ‘altijd’ en nooit?
Als iets het waard is gedaan te worden, is dat het ook waard goed te worden gedaan.
Ger van Cleef zegt
Ik verbaas me er vaak over dat in de Nederlandse taal door steeds meer mensen gesproken kan worden over “een iemand”, als in “een iemand heeft dat toen gedaan”. Het woord iemand lijkt me onverenigbaar met het lidwoord dat ervoor staat, in de ons omringende landen komt dit ook niet voor. Toch is het moeilijk uit te bannen, omdat er kennelijk een behoefte onder schuil gaat om iets specifieks uit te drukken. Dit vraagt om een oplossing, ik heb hem zelf niet paraat, dus ik gooi hem maar in de groep.
Ger van Cleef
Bert Zandbergen zegt
Beste Ger,
Ik denk dat je in ‘een iemand’ een verkorte vorm mag zien van ‘een zeker iemand’. Dan is naar mijn idee geen probleem of hooguit een probleem dat is gelegen in het gegeven dat het bij ‘een zeker iemand’ juist allerminst zeker is om wie het gaat.
Rene Dijkgraaf zegt
Ik stel het invoeren van de volgende regel voor: als het lidwoord ‘een’ voor een eigennaam staat, met de bedoeling aan te geven dat iemand kenmerkende eigenschappen van de genoemde persoon bezit, wordt die naam in onderkast geschreven.
Als een eigennaam voorafgegaan wordt door het lidwoord ‘een’, kan dat twee betekenissen hebben. De naam kan worden gebruikt om aan te geven dat het genoemde door de naamgever gemaakt is (een colbert, een Armani), of dat iemand kenmerkende eigenschappen van de genoemde persoon bezit (een Florence Nightingale, een brave hendrik).
De eerste variant is – zij het niet geheel eenduidig – beregeld: als het om een kunstwerk of merknaam gaat, vervalt de hoofdletter in de naam van de maker, tenzij de eigennaam nog een duidelijke rol speelt.
De tweede variant zou gedekt kunnen worden door de bovengenoemde nieuwe taalregel.
Een zin als ‘in sommige gelegenheden is het Jantje Contantje, je bent daar alleen als een
jan-contant welkom. Misschien ook als een Lady Macbeth, maar zeker niet als je een gierige Gerrit bent of uit de familie van kleef stamt’, zal door de nieuwe regel een rustiger en begrijpelijker aanzien krijgen.
Tegen de taalkundige jerommekes van het tijdschrift Neerlandistiek ben ik natuurlijk niet opgewassen. Toch hoop ik dat u mij niet slechts ziet als een doctor Clavan, of als een maître Jacques die, weliswaar als een nathanaël, tot mislukken gedoemde pogingen doet de wereld te verbeteren …
Met vriendelijke groet,
René Dijkgraaf, pallieter
Aenneli Houkes zegt
Heel graag doe ik een poging mee te werken aan het nobele ideaal de Nederlandse taal strakker te beregelen. Schrijven dient weer een zaak van professionals te worden. Terug naar de tijd voor de uitvinding van de boekdrukkunst! De aanmatigende gewoonte van leken (en het betreft er veel!) zomaar woorden aan het papier of aan de computer toe te vertrouwen moet onmiddellijk een halt toegeroepen worden.
Hierbij voorstellen voor drie regels die dit ideaal weer wat dichterbij brengen. Ik stel voor het gebruik van de woorden ‘hebben’, ‘zijn’ en alle bezittelijke voornaamwoorden heel veel strakker te beregelen dan nu gebeurt. Terug naar zuiver taalgebruik!
Regel 1: het werkwoord ‘hebben’ dient louter nog gebruikt te worden bij aantoonbaar juridisch eigendom. Geen onomstreden eigendom betekent een verbod op het gebruik van het werkwoord ‘hebben’. Zinnen als ‘ik heb een broodje met kaas’ mogen dientengevolge uitsluitend opgeschreven worden als het gaat over iemand die daadwerkelijk een broodje heeft gekocht. Uiteraard moet het aangeduide broodje in de betreffende zin wel gaan over het aangeschafte broodje en niet over het broodje dat iemand toevallig even vasthoudt omdat een disgenoot de servetjes zoekt. Deze regel verbiedt al het andere gebruik van ‘hebben’. Dus ‘Messi heeft de bal’ mag opgeschreven worden, maar alleen als het eigendom van de bal bij de heer Messi berust. Als de hij de betreffende voetbal enkel bij zich houdt terwijl hij over het veld rent en de lokale voetbalclub over het juridisch eigendom van het betreffende speelvoorwerp beschikt, mag het woord ‘hebben’ dus niet gebruikt worden. ‘Messi leent de bal’ zou kunnen, hoewel enkel als de heer Messi ter plekke toestemming heeft gevraagd aan de voorzitter van de raad van bestuur – of aan de voltallige aandeelhoudersvergadering in het geval het een beursgenoteerde naamloze vennootschap betreft – van de betreffende lokale voetbalclub. In alle andere gevallen is de correcte uitdrukking ‘Messi huurt de bal’ – in het geval de heer Messi ter plekke een betaalde overeenkomst aangaat met voornoemde voorzitter van de raad van bestuur of voltallige aandeelhoudersvergadering – of ‘Messi steelt de bal’ – in het geval hij verzuimt toestemming te vragen. Het gebruik van ‘hebben’ als hulpwerkwoord kan nooit. Mocht deze regel onvoldoende ongemak en verwarring veroorzaken, stel ik voor ‘hebben’ enkel te gebruiken voor onvervreemdbaar eigendom.
Regel 2: Bezittelijk voornaamwoorden – de term zegt het al – dienen enkel daadwerkelijk een bezit aan te duiden. Dus ‘dit is mijn lievelingsbos’, kan correct zijn, maar alleen bij een geldige koopakte van het betreffende perceel. Tot slot: bij uitspraken als ‘dit is mijn kind’ en ‘dit is mijn vrouw’ dienen onmiddellijk respectievelijk jeugdzorg en de politie, afdeling vrouwenhandel ingeschakeld te worden.
Regel 3 Het werkwoord ‘zijn’ dient enkel gebruikt te worden in het geval het gaat over twee strikt identieke zaken, vergelijkbaar met het isgelijkteken in de wiskunde. ‘Hij is de heer Jansen’ is correct. Bij ‘hij is neerlandicus’ gaat het mis, tenzij het hier gaat om een persoon die zich volledig vereenzelvigt met het door hem of haar uitgeoefende beroep. Alle zinnen in de vorm van ‘hij is jarig’, ‘zij is 35 jaar’, ‘jullie zijn gek’ kunnen uiteraard ook niet meer.
Deze drie door mij voorgestelde regels vergen veel creatief denkwerk om alle onzuivere constructies te vermijden. Ik stel daarom voor een netwerk te creëren van nieuwe-regels-gecertificeerde Neerlandici die geraadpleegd kunnen worden tegen een schappelijk tarief. Het lijkt me niet meer dan fair dat in noodgevallen (zeg, iemand wil een whatsappbericht sturen dat hij iets later “is”, de bus gemist “heeft” of “haar” pianoles wil afzeggen) daar een kleine spoedopslag bij komt. Alle andere door anderen op deze website voorgestelde regels kunnen hier moeiteloos bij meegenomen worden.
Mient Adema zegt
Deze strakke visie bergt het nadeel in zich dat er meer moet worden geouwehoerd, want Messi mag de bal dan wel niet hebben, zijn benen spelen ermee. Daarnaast zouden alle negatieve zinnen een dubbelzinnige betekenis krijgen doordat niet het beoogde feit ontkend wordt maar mogelijk alleen de hebdaad.
Ik mis overigens de belangrijke uitzonderingsclausules in de drie voorbeelden.
En tenslotte zullen er wat taalverwervingsperikelen gaan spelen in de dreumesfase.
Maar verder best leuk gevonden.
Mijn sympathie heeft u, dat is zeker.
Daan Wesselink zegt
Neerlandici moeten nodig iets doen aan het foutief gebruik van het woordje ‘heen’. Dit woord verduidelijkt bij andere voorzetsels en werkwoorden
“Ik loop door het huis” — ik loop op meerdere plekken, die allemaal in het huis zijn
“Ik loop door het huis heen” — ik loop via meerdere plekken, die allemaal in het huis zijn, en eindig ergens dat niet meer in het huis is.
Dezelfde logica geldt ook voor andere voorzetsels, bijv. over/over…heen (voor ‘op het huis’) en om/om…heen (voor ‘langs het huis’).1
Om deze reden moeten de volgende zinnen permanent ongrammaticaal verklaard worden:
*”ik loop daarheen” — *ik loop daar en eindig ergens dat niet meer daar is
Te vervangen door: “Ik loop daarnaartoe” — ik loop in de richting van ‘dat’ totdat ik daar ben
Of: “Ik loop naar daar” — ik loop in de richting van ‘dat’ (maar bereik het misschien niet)
Hetzelfde geldt voor ‘hierheen’, ‘waarheen’, etc. Tenslotte wat ongrammaticale uitdrukkingen die beter vervangen kunnen worden:
*”Het is door het dolle heen” — *het was ooit in het dolle maar nu niet meer
Te vervangen door: “Het is in het dolle”
*”Langs elkaar heen leven” — *leven zonder interactie totdat dat voorbij is
Te vervangen door: “Langs elkaar leven”
De volgende zin is echter wel goed:
“Hij is heengegaan” — Hij is naar daar gegaan waar hij niet meer verder kan
De Nederlandse taal, je krijgt er het toe en weer van…
1. Bij ‘onder’ zeggen sommigen echter ‘onder…door’. Dit is volkomen onlogisch (je gaat immers niet het huis door, maar door dat wat er onder ligt) en moet vervangen worden door ‘onder…heen’.
Carlotta De Cooman zegt
Vult u, in gedachten, even volgende zin aan:
‘De man, die het meisje mishandeld had, kreeg van de rechter ***’
Mogelijke antwoorden waren: een ongenadig verdict, een levenslange gevangenisstraf, of … een emotionele schadevergoeding. Het onderwerp van bovenstaande zin valt immers onmogelijk af te leiden.
Waarde taalgenoten, wat een gat in onze grammatica! Laten wij deze gapende leegte vullen met enkele gepaste achtervoegsels, indien het woord voorafgaand aan de bijvoeglijke bijzin een voorwerp is.
Voor mannelijke woorden: die -> dieno.
Voor vrouwelijke woorden: die -> dieva.
Indien de man dus de agressor in onze voorbeeldzin is, blijft het betrekkelijk bijwoord ‘die’. Indien hij het slachtoffer is, ‘dieno’. Einfach einfach, zou ik zo zeggen.
Ah! Ik hoor de moderne 21ste-eeuwse medeburger reeds kreunen. Man versus vrouw, het achterhaalde onderscheid. Hoe zit het met transgenders? Hoe zit het met uniseks namen zoals Chris en Yentl? Welk woord kiezen we voor gemengde groepen? Pakken we het aan zoals de Fransen, voor wie één man in een stadion vol vrouwen volstaat om het genus voor de hele groep te veranderen? Neen, neen en nog eens neen. Voor gemengde groepen, het onzijdig meervoud en geslachtstwijfelgevallen gebruiken wij voortaan een apart woord: die wordt dieto.
Dit probleem doet zich niet voor bij het enkelvoud van onzijdige woorden. Als zij een voorwerp in de zin zijn, geldt: dat -> datyf.
Inderdaad, een zeldzaam nuttige modificatie! Ik ben er zelf ook bijzonder trots op, dat mijn intellectueel vernuft voor maar liefst 24 miljoen mensen dagelijks een meerwaarde zal mogen betekenen.
De met stomheid geslagen lezer wenst nu ongetwijfeld een nieuw Groen Boekje aan te schaffen. Wel, deze mogelijkheid wordt u vriendelijk aangeboden. Met de code !R0N!3 krijgt u 20% korting op uw aankoop, waarvan de auteur van dit artikel slechts hetzelfde percentage winst opstrijkt.
En dat allemaal, u raadt het reeds, uit liefde voor onze voortaan nog mooiere Nederlandse taal.
Met vriendelijke groeten
Carlotta De Cooman ♥
Carlotta De Cooman zegt
(Opmerking: deze taalregel gaat door het leven als de dietjes-en-datjesregel. Klinkt zeer professioneel, al zeg ik het zelf.)