Door Yves T’Sjoen
De universitaire studie van het Nederlands in het moedertaalgebied bevindt zich al langer in een pijnlijke kramp. Het aantal eerste-generatiestudenten daalt zienderogen. Tijdens het colloquium van de Internationale Neerlandistiek (KU Leuven) was eind augustus sprake van “alarmerende” berichten over een spectaculaire terugval. Op dat moment hadden zich welgeteld zes studenten ingeschreven aan de Amsterdamse Vrije Universiteit voor een studie neerlandistiek. Nog nooit registreerden aan Nederlandse universiteiten zo weinig studenten voor een opleiding Nederlands.
Vakspecialisten beraden zich al langer over de uitdagingen van het vakgebied en de wijze waarop het academisch onderwijs beter kan worden georganiseerd. Het aantal bijdragen waarin docenten zich beraden over en adviezen formuleren voor “de toekomst van de neerlandistiek” is nauwelijks bij te houden. Collega’s houden vurige pleidooien voor een vergelijkende neerlandistiek, de studie van de Nederlandse taal- en letterkunde in een multidisciplinair verband. Andere letterkundigen houden halsstarrig vast aan wat zij beschouwen als “de essentie” van hun domein: de analyse van literaire teksten die in het Nederlands zijn geproduceerd.
Enkele titels
Met de close-reading van literatuur is het overigens pover gesteld. Een aflevering van het vakspecialistische Tijdschrift voor de Nederlandse Taal- en Letterkunde (2018/2) is onlangs integraal gewijd aan dat institutionele metadiscours: hoe moet het nu in godsnaam verder? Zullen we voortaan Culturele Studies aanbieden met af en toe, dus veeleer sporadisch en bij wijze van casuïstiek, aandacht voor het Nederlands en de literaire productie? Is de neerlandistiek voor de hedendaagse student in Nederland en Vlaanderen een nieuw exotisme? Is zij een specialisme dat alleen in een vergelijkend en transnationaal perspectief in stand kan worden gehouden?
Sommigen beweren dat de kramp veeleer in ons hoofd zit. Anderen zeggen dat de neerwaartse trend deel uitmaakt van een golfbeweging en het over een paar jaar wel weer beter gaat. Studenten kiezen vandaag naar verluidt pragmatischer. Zij willen na vier jaar universitaire studie een diploma “waarmee je meteen iets kunt aanvangen”. Waarom zou je Nederlands studeren wanneer je die taal al behoorlijk spreekt? Waarom tijd investeren in onderzoek naar de Nederlandstalige literatuur indien je in het middelbaar onderwijs al enkele titels hebt gelezen?
Prediken in de woestijn
Vakgenoten beraden zich over een meer attractieve opleiding. Misschien moeten neerlandici meer samenwerken met collega’s in de filmstudie, kunst-, muziek- en theaterwetenschappen. Mogelijk moeten de muren worden geslecht met andere onderzoekstradities en vakwetenschappelijke disciplines. Kwatongen vragen zich vervolgens af in hoeverre nog sprake is van neerlandistiek. Vraag is natuurlijk of het vakgebied zich kan handhaven zoals het pakweg twintig jaar geleden bestond. In een multiculturele en meertalige context, en dus meer dan in de versmalde en vaak academisch gehypete Engelstalige context. In een maatschappij waarin beeldcultuur, digitale fora, cultuuroverdracht en migratie almaar meer een bepalende rol spelen, moet het studiegebied om evidente redenen een metamorfose ondergaan.
Ik stelde al eerder dat de hedendaagse neerlandistiek per definitie internationaal is en in multiperspectief moet worden opgevat. Indien dat niet het geval is, wordt zij zoals vandaag gereduceerd tot een “tijdverdrijf voor enk’le fijne luiden” en almaar minder urgent. Een zelfreflexief discours, gericht op het verwerven van competenties zoals kritisch vernuft, taalbewustzijn en burgerschap, is dan hoogstens een vorm van prediken in de woestijn.
Internationaal perspectief
De studie van het Nederlands kan alleen “wervend” zijn indien ze wordt ondernomen met oog voor culturele diversiteit en meertaligheid, als deel van Global Studies en met een betrokken kijk op de wereld, met aandacht voor maatschappelijke en culturele contexten vandaag. De wereld van vandaag is nu eenmaal een andere dan gisteren. Indien de contextuele en panoramische inbedding en het internationale karakter van het vakgebied niet worden onderstreept en in de opleiding verdisconteerd, maken wij het in de nabije toekomst wellicht zelf overbodig. Misschien moet de opleiding voortaan anders worden aangeduid. De term “neerlandistiek” dekt niet meer de lading die ze vandaag kan bestrijken, de invulling spoort niet langer met nieuwe uitdagingen. Het debat kan beter daarover gaan.
Ik krijg het moeizaam gezegd omdat het niet van harte is, maar doe het toch maar: met eerstejaarscolleges over Max Havelaar en Het verdriet van België zullen we het vakgebied niet redden. Het belang van die wat mij betreft noodzakelijke tekststudie kan pas later in de opleiding, met voldoende achtergrondkennis en verworven vaardigheden, de nodige relevantie krijgen. Nieuwe zielen winnen kan naar mijn oordeel alleen maar door de plaats van het Nederlands en de literatuur te verkennen in de wereld van vandaag, door aan te sluiten bij wat studenten vandaag boeit. En niet meer wat docenten van vandaag in hun studententijd kon prikkelen. Een louter tekstgerichte of uitsluitend op het taalgebied gerichte aanpak van literatuur, hoort daar in eerste instantie niet (meer) bij. Hoe Nederlandse literatuur in verleden en heden functioneert in internationaal en interdisciplinair perspectief des te meer.
De slotconclusie spreekt mij aan.
Instemmende groet,
‘Nieuwe zielen winnen kan naar mijn oordeel alleen maar door de plaats van het Nederlands en de literatuur te verkennen in de wereld van vandaag, door aan te sluiten bij wat studenten vandaag boeit. En niet meer wat docenten van vandaag in hun studententijd kon prikkelen.’
Hear, hear!!
Ter inspiratie: het werk van Jan Rotmans: Omwenteling.
De slotconclusie spreekt mij eveneens erg aan.
‘Een louter tekstgerichte of uitsluitend op het taalgebied gerichte aanpak van literatuur, hoort daar in eerste instantie niet (meer) bij. Hoe Nederlandse literatuur in verleden en heden functioneert in internationaal en interdisciplinair perspectief des te meer.’
Wat mij in de bovenstaande tekst opvalt, is dat er nergens sprake is van de toch wel onmisbare opleiding van leerkrachten Nederlands. Daarvoor zal een of andere vorm van neerlandistiek moeten blijven bestaan. Vooral nu er een groot lerarentekort dreigt, zullen we ons daarover dringend moeten bezinnen. De oprichting van een educatieve master in de neerlandistiek (of in de taal en letteren) behoort tot de mogelijke oplossingen. Dat is toch ‘ een diploma “waarmee je meteen iets kunt aanvangen”’?