Door Marc van Oostendorp
Over weinig Nederlandse woorden zijn inmiddels zo veel boeken volgeschreven als over er. Je hebt zelfs mensen die zich er-specialisten mogen noemen. Zij buigen zich over prepositioneel er (‘Hij zit er op’), over kwantitatief er (‘Hij kocht er vier’), locatief er (‘Zij woont er’), of over expletief er (‘Ik dacht dat er gisteren werd gezongen’).
De laatste is het vreemdst (wat betekent het? Hoe vertaal je hem in andere talen) en trekt daarom de meeste belangstelling. Vandaag verdedigt Franca Wesseling in Utrecht een nieuw proefschrift over het onderwerp: There is more.
Wesseling richte zich in haar onderzoek op een curieus aspect: je kunt er vervangen door hier of daar:
- Er werd gisteren gezongen
- Daar werd gisteren gezongen.
- Hier werd gisteren gezongen.
In het Nederlands moet een zin normaal gesproken een onderwerp hebben, zelfs als dat onderwerp niets betekent: ‘Regent’ is geen goede Nederlandse zin, maar ‘Het regent’ wel. Het is op het eerste gezicht raar om te zeggen dat er, hier, of daar onderwerpen zijn, want het onderwerp van de zin is normaliter een zelfstandignaamwoordgroep (‘de blauwe man’) of een voornaamwoord (‘hij’). Vooral bij daar en hier is volkomen duidelijk dat zij tot een andere categorie behoren, die van het bijwoord, en er is een verkorte versie is van die andere twee – wat blijkt uit het feit dat je ook dat ‘locatieve er’ hebt van ‘zij woont er’.
Maar in gevallen als deze hoeft dat dus niet. De zin staat in de lijdende vorm zodat het oorspronkelijke onderwerp (de zij van ‘zij zongen gisteren’) niet hoeft te worden uitgedrukt, en omdat er geen lijdend voorwerp is dat de plaats inneemt (zoals gebeurt in ‘dit lied werd gisteren gezongen’)
Het onderwerp kan dan dus wegblijven, maar er moet wel iets voor in de plaats komen: een plaatsbepaling. De volgende zin is natuurlijk niet grammaticaal:
- Werd gisteren gezongen. [ongrammaticaal]
Het werkt wel weer met andere plaatsbepalingen:
- In dit stadion werd gisteren gezongen.
Wesseling onderzocht dit wat preciezer, onder andere door een enquête, waar ze mensen voorlegde zoals de volgende, en ze vroeg om deze te beoordelen:
- Werd gelachen?
- Werd toen gelachen?
- Werd eergisteren gelachen?
- Werd tijdens de lunch gelachen?
- Werd er gelachen?
De eerste zin vinden de meeste mensen ongrammaticaal, en daarna klimt het op in grammaticaliteit.
Wesseling zegt dan: een werkwoord moet verschillende dingen uitdrukken: wie het werkwoord doet, wat je in ieder geval laat zien door een uitgang voor enkelvoud of meervoud, in welke tijd een en ander zich afspeelde (er zijn uitgangen voor verleden tijd of tegenwoordige tijd) en op welke plaats een en ander zich afspeelde.
Voor dat laatste heeft het Nederlands geen uitgangen op het werkwoord, maar sommige andere talen wel. Wesseling wijst op de indianentaal Halkomelen Salish, waarin je een hulpwerkwoord lí hebt dat uitdrukt dat de handeling op enige afstand plaatsvond; een ander hulpwerkwoord, ì, drukt uit dat de handeling dichtbij gebeurde
- lí qw’eyflex tú-tl’ò
was dansen hij
‘Hij danste daar’ - í qw’eyflex tú-tl’ò
was dansen hij
‘Hij danste hier’
In het Halkomelen Salish moet je altijd uitdrukken of een handeling dichtbij of ver weg plaatsvond, maar in het Nederlands hoeft dat kennelijk niet: ‘Hij danste’ is een goede zin. In het Engels moet je aan de andere kant altijd uitdrukken wat het onderwerp van de zin is: There was danced is geen goede zin. Ook hier is het Nederlands weer wat soepeler: het onderwerp kan soms worden weggelaten.
Alleen bij het weglaten van zowel het onderwerp als een aanduiding van de plaats van handeling, hoe vaag ook (‘er’), trekt onze taal een grens. Iets van ruimte moet worden uitgedrukt.
Laat een reactie achter