Door Jan Renkema
Vijf jaar lang verzamelde het Instituut voor de Nederlandse Taal taalirritaties in verkiezingen onder de titel Weg met dat woord! In dit boekje worden de inzendingen besproken en gaan de auteurs dieper in op die ergernissen. Ik kreeg het boekje en ik irriteerde mij zó dat ik het heb weggeven aan een man die mij tijdens het baantjes trekken steeds probeerde naar de kant te socializen (‘druk hè, u was er vorige week niet hè’). Hij zag het zwembad als een watersociëteit en bestond het zelfs om mij, met toch al enig emeritaat achter de rug, aan te spreken met ‘Dag jongeman’. Ik haat dat!
Irritatie over taal? Tot mijn ergernis had het maandblad Onze Taal jarenlang een rubriek Taalergernissen. Nooit zal ik het artikeltje vergeten van Caroline Hoonhout uit Arnhem (2009:71) onder de titel ‘Grootste ergernis’: “Ik heb vele ergernissen. (volgen acht voorbeelden) Maar de grootste ergernis ben ikzelf, omdat ik het mezelf zo moeilijk maak. Waarom ergeren deze dingen mij toch, terwijl de meeste mensen zulke fouten niet eens opmerken en daar ook helemaal niet mee zitten.” Volgens mij moet deze Caroline Hoonhout erelid worden van het Genootschap Onze Taal.
Wat willen de auteurs van dit boekje? Ze willen laten zien “dat taalergernissen niet alleen vervelend maar ook interessant kunnen zijn.” Let op de formulering. Een ergernis is toch per definitie vervelend? Maar elders schrijven ze: “Lekker mopperen op irritante taal. Mensen vonden het heerlijk. Wijzelf trouwens ook.” Dus die ergernissen zijn niet vervelend? Kennelijk vonden al die inzenders taal van de jeuk leuk.
Interessant blijven ze wél, die taalergernissen. En we hebben in onze taal al best wel een soort van traditie: Charivarius met Is dat goed Nederlands? (1940). Zaalberg met Taaltrouw (1975), Kuitenbrouwer met Turbotaal, van sociobabbel tot yuppiespeak (1987), Ben van Balen met Irritaal, goeiemoggel, toppiejoppie & andere irritante taal (2009). Maar de auteurs doen hier niets mee. Jammer.
Wat voegt dit boekje toe aan alles wat er al geschreven is? Ja, er is een indeling in vijf rubrieken:
- Engels: train manager, me time, Leiden University Library (met ruime aandacht voor de afkorting).
- Kantoortaal: agile, hands on mentaliteit, in je kracht staan.
- Verkleinwoorden: collegaatjes, oudjes, echt wel een dingetje.
- Jongerentaal: fittie, hoodvloggers, huggen.
- Taalfouten: hun hebben (dat jeukt trouwens al veertig jaar) en andere voorbeelden in deze tekst.
Het overzicht is opmerkelijk. Want dit betekent dat al die inzenders (hoeveel waren dat er eigenlijk?) zich niet ergeren aan jargon (inflatiecorrectie), beledigend taalgebruik (kopvoddentaks), vaagtaal (De werkloosheid is 4 %), ontwijkend taalgebruik (In de politiek zeggen wij nooit nooit), onjuiste etymologieën (Bij ‘ontmoeten’ móét je niks), doelbewuste manipulatie (filebelasting), enz. Ook de indeling roept vragen op. Neem kantoortaal. Daar hoort toch ook het verkleinwoord collegaatje bij? En al dat Engels op kantoor? En waarom valt sprinter (voor stoptrein) onder kantoortaal?
Het is een mooie verzameling. Daar niet van. Maar als je wilt opzoeken of bilascrum wordt behandeld, dan lukt dat niet (bilateraaltjes verbaal tegen elkaar induwen als een vergadering stagneert). Want het boekje bevat geen register van de duizenden (zegt de achterflap) woorden die worden besproken. Duizenden? Gemiddeld per pagina tien woorden, dus zo’n 1500. En de woordbehandeling is nogal oppervlakkig, bijvoorbeeld dat scrummen een rugby-term is met enkele pagina’s later de onduidelijke vraag of dit beter is dan ‘doorakkeren’! Nergens ook de vraag naar betekenisverschil: “Ja wij krijgen het als grootouders druk met kerst, ditmaal de kinderen mét de kids.”
Ik besef me heel goed dat ik me in mijn ergernis nogal heb laten gaan. Waarom heb ik niet meer naar Goethe geluisterd? “Nicht ärgern, nur wundern”. Ik ben zo verbaasd dat aan al die taalergeraars niet gevraagd is waaróm ze zich ergeren. Dat is toch prachtig onderzoek voor of vanuit het Instituut van de Nederlandse Taal, dat zegt ‘een virtueel netwerk instituut’ te zijn en dat wil fungeren als ‘spil voor initiatieven op het gebied van maatschappelijke valorisatie’! Ik ben zo verwonderd dat de auteurs een missie formuleren. Op pagina 22 schrijven ze: “En misschien, héél misschien kunnen we zelfs wel een klein beetje ergernis wegnemen.” Ze besluiten hun boekje zelfs met “Geen taalhaat, maar taaltolerantie.” Als dat zou kunnen! Van taalvitter naar taalfitter. (Sorry, deze vind ik vréselijk aardig.)
Vivien Waszink & Laura van Eerten, Kids, koffietjes & comfortzone. Waarom taal soms zo irritant is. Amsterdam: AUP, pp. 144, prijs € 14,99. Bestelinformatie bij de uitgever.
Ladybug zegt
Laatste alinea: “Ik besef me …..” :-((
Joke van Overbruggen zegt
taalvitter, taalfitter prima…als je taaltwitter maar achterwege laat
Bert Mostert zegt
Gun iedereen haar/ zijn eigen ergernissen en laten we niet teveel onderzoeken..
Wouter van der Land zegt
In de zojuist verschenen Onze Taal van december wordt een aantal ‘spraakmakende taalgebruikers’ van minister tot professoren gevraagd naar het ergste woord van 2018. De woorden zijn: geldmaat, bindend studieadvies, kippenvel, kippenbotresidu, gepersonaliseerd leren, 21ste-eeuwse vaardigheden, internationalisation at home, learnings en winnen. De belangrijkste taalprofessionals van Nederland hebben dus een hekel aan leren, kippen en presteren.
Peter-Arno Coppen zegt
‘spraakmakende taalgebruikers’ is niet hetzelfde als ‘belangrijkste taalprofessionals’, denk ik.
DirkJan zegt
Kennelijk wordt de verkiezing van Weg met dat woord! nu niet meer georganiseerd. Verstandig.
Joop van Diepen zegt
Staat: iets ophoesten er ook in? Wat onsmakelijk!
Atty van Delden zegt
Noem ook: Japke-d Bouma en Paulien Cornelisse met hun taalergernissen!