Door Marc van Oostendorp
De gedichten van Frederike Harmsen van Beek waren voor buitenstaanders niet te begrijpen. Ze werden geschreven voor bijzondere gelegenheden die bij publicatie reeds lang vervlogen waren, ze hadden titels als ’twee raadselrijmen’ en ze bestonden uit een wonderlijke cocktail van stijlen en taalvormen. Harmsen van Beek hield ook zelf niet van mensen die probeerden haar gedichten te interpreteren, ze noemde zulke mensen taalwormen, ze had het idee dat ze niet snapten waar het echt om ging.
Waar Harmsen van Beek ook niet van hield: mensen die haar leven in de openbaarheid brachten. Ze had er slechte ervaringen mee: haar verhaal werd in handen van collega-schrijvers en van journalisten al snel het verhaal van drank en mannen en excentriciteit. Ze verzette zich ertegen, ze wilde de regie in eigen hand houden,
Het vereist, kortom, genoeg afstand tot je onderwerp om een biografie van F. Harmsen van Beek te kunnen schrijven waarin je ook nog probeert het literaire werk te interpreteren.
Aftands landgoed
Ook voor de lezer is het nodig om af en toe over wat ongemak heen te stappen. Er wás in het leven van de dichter nu eenmaal sprake van drank en mannen en excentriciteit, en alle drie in niet erg matige hoeveelheden. Blijft ons niets anders dan voyeurisme? En het wérk is nu eenmaal moeilijk te begrijpen. Moet je er dan wel over willen schrijven?
Maaike Meijer slaagt er in om precies van die gegevens wat te maken. Ze laat, in navolging van onder andere de criticus Kees Fens, zien dat er een verband is tussen de geheimzinnigheid van het werk en de grote journalistieke belangstelling voor dat werk. Als je de gedichten of de verhalen leest, krijg je een idee dat er een intrigerende persoonlijkheid aan het woord is – maar wie is dat precies? Dat kom je uit datzelfde werk niet te weten. Precies op die vraag moesten de verhalen over de drankorgieën op het aftandse landgoed Jagtlust of de latere eenzame uitgestrektheid van het Groningse platteland een antwoord geven.
Vrouwenvriendschappen
Tegelijkertijd weet ze ook het werk te verhelderen, precies door de relatieve onbegrijpelijkheid ervan te benadrukken. Ze schildert op zeker moment Harmsen van Beek als een Repelsteeltje: een dichter die van stro goud weet te maken, die een raadsel maakt van haar identiteit en te gronde gaat als dat raadsel wordt ontcijferd.
Die raadsels lees je niet om op te lossen, maar omdat ze inderdaad goud zijn, schatten van taal.
Tegelijkertijd richt Meijer zich in dit boek voor een groot deel op het leven van Harmsen van Beek. Ze weet het mythische stof weg te blazen, zij het dat daaronder iets blijkt te zitten wat wel erg op de oorspronkelijke mythe blijkt. Nee, Harmsen van Beek werd niet schathemeltjerijk door een gigantische erfenis van haar jong gestorven ouders. Ze lieten haar een redelijke maar niet gigantische som geld na, maar dat werd haar vrijwel onmiddellijk afgetroggeld door een jonge Franse minnaar die het zou inzetten voor zijn idealen. Nee, ze hield wél echt van haar zoon en was niet per se een slechte moeder. Maar je krijgt ook niet het idee dat die zoon met alle criminaliteit en drugs nu een erg gelukkig leven heeft gehad of dat een moeder die niet naar de begrafenis van haar zoon gaat zélf nu zo’n gunstige evaluatie heeft van dat leven. Nee, in het leven van de dichteres hingen de mannen niet de hele tijd om haar heen. Maar er waren er best veel en ze werden niet allemaal even aardig behandeld. En vreemd genoeg heeft Meijer zelf ook veel minder woorden over voor de vrouwenvriendschappen die in het leven van Harmsen van Beek ook een belangrijke rol moeten hebben gespeeld.
Sympathie
Het interessantste hoofdstuk van het boek gaat over De markiezin van Charlotte Mutsaers. In dat boek maakte Mutsaers fictie van haar intense relatie met Harmsen van Beek. In het boek nam ze ook lange monologen op zoals de oudere kunstenares over de telefoon tegen meer vrienden afstak. In naam van Harmsen van Beek ontstak de columniste Renate Rubinstein daarop in toorn: hoe durfde die Mutsaers zomaar onze arme Frederike te claimen? Haar woorden te misbruiken? Dingen te beschrijven die misschien wel niet precies zo waren gegaan? Was die Mutsaers niet een vreselijke epigoon?
Achteraf kun je zeggen: Harmsen van Beek was misschien een groot kunstenares maar maakte wel heel weinig kunst. Mutsaers heeft met De markiezin in die zin iets uit die boedel gered en het opgenomen in haar eigen werk. De zogenaamde epigoon heeft zoveel decennia na dato laten zien dat zij wel degelijk een oeuvre op heeft weten te bouwen.
Uitvoerig en sprekend
Dat is een hardere conclusie dan die Maaike Meijer trekt, al neemt ze Mutsaers wel in bescherming tegen haar critici, want haar boek is duidelijk wel met veel sympathie voor haar hoofdpersoon geschreven, maar ook niet onkritisch.
Een sleutelzin uit Hemelse mevrouw Frederike is volgens mij de volgende:
In de aanval op Mutsaers wordt met een dubbele maat gemeten. Mannen mogen zich vrouwen literair toe-eigenen, vrouwen mogen dat niet.
De ‘dubbele maat’ zit er volgens Meijer in dat Gerard Reve zich ook ooit ‘ongestraft’ een deel van het leven van Harmsen van Beek toeëigende door over haar te schrijven in zijn reisbrieven, en dat Remco Campert ook zoiets deed door brieven over haar te schrijven. Geen van beiden voerden, zou je hiertegen in kunnen brengen, Harmsen van Beek zo uitvoerig en sprekend op.
Betoverd
Maar na lezing van Hemelse mevrouw Frederike had ik vooral het gevoel dat dat hele gekissebis over wie zich haar precies mag toeëigenen misschien wel een sleutel is tot alles. Niet alleen haar gedichten zijn raadsels, haar volkomen onvoorspelbare gedrag, bijvoorbeeld de manier waarop ze vrienden en geliefden ineens liet vallen, is dat ook.
Op veel mensen (mannen) heeft zoiets een enorme aantrekkingskracht. Jij wilt degene zijn die de sleutel vindt tot zoveel getalenteerde duisterheid. Als lezer van Meijers boek voel je ook voortdurend die neiging: ah, maar het zat natuurlijk zo. Iemand die zo onvoorspelbaar is wil je vangen. En vangen is een vorm van toeëigening.
Wat dat betreft is die vergelijking met Repelsteeltje briljant gevonden.
(En tegelijkertijd is dat ook weer een poging de dode schrijfster te vangen.)
Het is een beetje de vraag of die raadselachtigheid lang kan blijven voortduren. Hoe lang zullen mensen nog betoverd worden door gelegenheidsgedichten van iemand die niet in de eeuwigheid geloofde? Wie wil weten hoe Repelsteeltje heet als Repelsteeltje er zelf niet meer is?
Joke van Overbruggen zegt
Dank je wel Marc
Wil het boek graag gaan lezen
Hanneke Eggels zegt
Voor het door mij samengestelde Reve-dubbelnummer uit 1989 van het literaire tijdschrift Bzzlletin 170/171- p. 99-112 schreef Annie van den Oever
het artikel
Gerard Reve en Fritzi Harmsen van Beek.
Van den Oever constateert dat Gerard Reve en Fritzi Harmsen van Beek herhaaldelijk met elkaar in verband werden gebracht in de jaren zestig. Gemeen hebben zij: Tirade, overwegend jonge schrijvers rond Van Oorschot, maar ook en vooral uit hun werk spreekt een groot gevoel voor spot en voorkeur voor de briefvorm. ()Zij schiepen een wereld die de contouren heeft van hun eigen leven en ook ‘in hun verbinding van het tragische en het komische zijn zij zeer verwant. Beider ongedwongen omgang met cliche, archaisme, neologisme en kromtaal. Hun eigenzinnige taalgebruik werd door critici en collega-schrijvers bij herhaling besproken. Beiden korten hun namen in en beiden verhuisden naar het platteland. Hun opvattingen over literatuur beschrijft Annie van den Oever in 1989 uitgebreid. Haar artikel werd van twee pagina’s noten voorzien!
Jan Stroop zegt
Ze heet oorspronkelijk Ten Harmsen van der Beek (nog in1968). Vraag me of of die naamswijziging nog iets te beduiden heeft, anders dan kortheid of gemak.