Jeugdverhalen over Joden (24)
Door Ewoud Sanders
Herkomst en drukgeschiedenis
J.A. Wormser jr. (1845-1916) schreef Een moeilijke jeugd onder het pseudoniem Salvafama. Wormser was in de tweede helft van de negentiende eeuw een bekende uitgever, publicist en politicus.
Hij begon zijn loopbaan als effectenhandelaar, maar na zijn huwelijk met de dochter van een uitgever werkte Wormser voor de uitgeverij en (theologische) boekhandel Höveker & Zoon in Amsterdam. In 1887 werd hij directeur-uitgever van het weekblad De Heraut en van het dagblad De Standaard. Hij gaf bijna alle geschriften van Abraham Kuyper en van veel van diens volgelingen uit. Vanaf 1893 was Wormser lid van de Amsterdamse gemeenteraad voor de Anti-Revolutionaire Partij.
De uitgeverij (na verloop van tijd omgedoopt tot Höveker & Wormser) had twee filialen in Zuid-Afrika, maar nadat een grote scheepslading boeken op weg naar Zuid-Afrika door de Engelsen was getorpedeerd, moesten die sluiten. Dit gaf de hele vennootschap zo’n klap dat in 1907 het faillissement werd uitgesproken. Wormser ging zwaar onder dit faillissement gebukt. Hij trok zich terug uit alle openbare functies en wilde, aldus een biograaf, ‘een geheel vergetene in den lande (…) wezen’.
Tussen 1908 en zijn overlijden in 1916 publiceerde Wormser nog diverse boeken en vertalingen onder zijn eigen naam. Onder het pseudoniem Salvafama schreef hij tussen 1910 en 1914 zeker zes zondagsschoolboekjes, waaronder het bekroonde bekeringsboekje Jodenkerstfeest. Salvafama is een combinatie van de gebiedende wijs van het Latijnse salvare (‘redden’ of ‘verlossen’) en fama (wat ‘reputatie’ of ‘roem’, maar ook ‘laster’ kan betekenen). Je kunt dit pseudoniem lezen als ‘Red de reputatie’.
Een moeilijke jeugd verscheen in 1914 bij uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk en beleefde één druk. Najaar 1928 was het boekje nog leverbaar.
Samenvatting
Een moeilijke jeugd speelt in de vijftiende eeuw en vertelt over een historische figuur: Bogislaw X (1454-1523), de hertog van Pommeren, hier Bogislas genoemd. Vanwege een twist tussen zijn ouders werd Bogislas in zijn jeugd sterk verwaarloosd.
Bogislas is dertien als enkele jongens met wie hij speelt verzinnen dat het ‘een flinke poets’ zou zijn om de joodse handelaar Levi Ephraim te overvallen. Aan dit voorval is een apart hoofdstuk gewijd, getiteld ‘Een jood gevangen!’ Het is bedoeld als komisch intermezzo met een pedagogische boodschap – die zo ter sprake komt. Voor het levensverhaal van Bogislas heeft dit intermezzo verder nauwelijks betekenis.
De meeste jongens willen Ephraim ontvoeren om hem losgeld te laten betalen, maar Bogislas beslist anders: een paar jongens zullen Ephraim gijzelen, waarna anderen hem zullen bevrijden. ‘Hoezee!’, roepen ze, als ze het eens zijn geworden, ‘wat zal die jood benauwd kijken!’
Ephraim is een oude joodse handelaar met paard en wagen. Hij heeft een lange grijze baard, draagt een kaftan en een hoge, spitse, felgele hoed. Salvafama: ‘Daaruit bleek dat hij Jood was. De wet verplichtte, op bedreiging van zware straffen, alle Joden zulke hoeden te dragen, opdat ze dadelijk en altijd herkend zouden worden als leden van het verachte en gehate volk, dat den Heere Jezus vermoord had, want anders liep een Christenmensch gevaar onwetend en onwillend beleefd en vriendelijk jegens een Jood te zijn.’
‘Lelijke jood, je geld’, brult een van de jongens als ze Ephraim overvallen. Ephraim begint meteen te jammeren: „O waih! o waih! As ’k thoch gheen gheld heb, m’n lieve menheertje! As ’k thoch, zoo waar as ’k hier voor je sta, maar een arme, ouwe nhegotieman bin!’
Vervolgens barst Ephraim ‘op recht oostersche wijze’ los in een stroom van verwensingen. ‘Alle plagen van Egypte over je, leelijke straatroovers! Khrijg de koorts! Khrijg een ongeluk!’
Voordat de gijzeling verder uit de hand loopt, wordt Ephraim door Bogislas en de zijnen ontzet. Ephraim huilt van opluchting. ‘Overgelukkig knielde Ephraim voor zijn redder neer en kuste den zoom van diens kamizool.’
Nadat de jongens Ephraim hebben laten gaan (‘Dag Ephraim! Heb je ook schik gehad? Blijf gezond!’), wordt Bogislas toegesproken door Hans Lange, een godvrezende boer die een belangrijke rol zal gaan spelen in zijn opvoeding. Hans veroordeelt de ‘kolossale grap’, zoals Bogislas de nepoverval noemt. Maar Hans leest ook Ephraim, die hem eerder een slechte lap stof verkocht, de les. Hans noemt Ephraim een ‘bedrieger’ en roept: ‘Zwijg, Jood! of ik geef jou een pak ransel met de zweep!’ Vervolgens stuurt hij de joodse handelaar weg.
Salvafama eindigt als volgt: ‘In dien tijd hadden ook zelfs de beste menschen de treurige overtuiging dat ze met een Jood mochten handelen naar goedvinden’ – zie daar de pedagogische boodschap van dit anderszins komisch bedoelde intermezzo.
Kunnen staan blijven te zitten
Wormser groeide op in het centrum van Amsterdam, aan de Oudezijds Voorburgwal, en was zeer vertrouwd met het plat-Amsterdams. In Jodenkerstfeest, dat in 1913 was verschenen, gebruikte hij al allerlei ‘leuke opmerkingen in Amsterdamsch Jodendialect’, zoals een recensent het noemde. Dat is ook het geval in Een moeilijke jeugd.
Wormser laat Ephraim ‘op kruipenden toon’ spreken en legt hem twee joodse uitroepen in de mond: nah en o waih! Ephraim gebruikt de joodse woorden gojim en sjabbes en de joodse naam Smoel. Om Ephraims uitspraak van het Nederlands weer te geven voegt Wormser, net als veel auteurs vóór en na hem, aan allerlei woorden de letter h toe (‘Lhaat me ghaan’). Ook laat hij Ephraim een vraag beantwoorden met een wedervraag, iets dat indertijd als typisch joods werd beschouwd. ‘Is een grap voor de jongens geen ernst voor den armen Jood?’ Ephraim stelt soms vier wedervragen achter elkaar.
Wormser legt Ephraim twee typisch joodse zegenwensen in de mond: ‘Blijf gezond’ en ‘De zegen van Abraham, Izak en Jakob over u en de uwen!’ Hij laat hem tevens twee joodse zelfverwensingen uitspreken: ‘Ik mag hier (hij wees op zijn borst) voor je ooghen blind worden als ik…’ en ‘ik mag nooit meer geschäft maken [zaken doen] als ik niet…’.
Tot slot laat Wormser, om het komisch effect van het intermezzo nog sterker aan te zetten, Ephraim grammaticale constructies gebruiken die lang als typisch joods zijn beschouwd: ergens kunnen staan blijven te zitten; komen staan te vertellen, en: mogen komen nodig te hebben. (Zie Marc van Oostendorp, ‘Joods staan’).
Doelgroep en receptie
Een moeilijke jeugd was bestemd voor jongens en meisjes op de zondagsschool. Uitgeverij Callenbach noemde in de catalogi geen bepaalde leeftijd.
Van dit jeugdboek heb ik één bespreking gevonden. ‘Dit boek bevat naar den inhoud veel goeds’, oordeelde de Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging Jachin in 1914. ‘Het kan kinderen die liefhebbende ouders bezitten, doen gevoelen welk een groot voorrecht zij genieten. Het wijst hen op den plicht der gehoorzaamheid, óók als zij onbillijk behandeld worden.’
Maar de boekbeoordelingscommissie van Jachin had ook bedenkingen. Zij noemde het taalgebruik ‘weinig verzorgd, soms ongegeneerd en plat’. ‘Evenmin past in zulk een boekje de scheldtaal van den Jood’, aldus de commissie, hierbij verwijzend naar Ephraims verwensingen (‘Khrijg de koorts! Khrijg een ongeluk!’).
Het grootste bezwaar van Jachin was echter dat het boekje ‘zoo weinig positief Christelijk is. Een enkele maal wordt op Gods zorg voor de zijnen gewezen. Maar van een toevlucht nemen tot God, van het verschrikkelijke der zonde en van de noodzakelijkheid om daartegen te strijden, hooren wij niets, evenmin als van Jezus, den Borg van zondaren.’
Ondank al deze bezwaren luidde het eindoordeel van Jachin: aanbevolen.
Willem van Bentum zegt
Salvafama is eerder een ablativus absolutus:salva fama=met behoud van de reputatie. Het is een vaste uitdrukking die nogal eens in juridische en notariele teksten voorkomt.