Door Marc van Oostendorp
Voor het volgende voorbeeld van hoe vrouwen de schuld kregen van taalverandering moeten we naar Haarlem. (Het vorige voorbeeld staat hier.)
Een keer in de paar jaar word ik opgebeld door iemand van een Haarlemse krant, podcast of zendpiraat, met de vraag of het waar is dat men in Haarlem het beste Nederlands spreekt. Ik stel dan altijd voor om naar een bruine kroeg te gaan en daar ons oor te luisteren te leggen. En dan blijkt het natuurlijk niet waar, maar zo heb ik op kosten van de Haarlemse media al menige euro verbrast.
De mythe komt volgens sommigen van Johan Winkler, een schoolmeester die in 1874 een dik boek uitgaf, het Dialecticon, waarin hij vertalingen verzamelde van het verhaal van de verloren zoon uit de Bijbel. Winkler zou dat bij zijn vertaling van het Haarlems gezegd hebben, van dat mooie Nederlands.
De dialectoloog Harrie Scholtmeijer heeft een paar jaar geleden laten zien dat het anders ligt. Het is waar dat Winkler opmerkte dat in zijn tijd steeds meer mensen in Holland het dialect opgaven en ‘Nederlands’ begonnen te spreken, maar hij vond dat juist afschuwelijk. Hij beweerde inderdaad dat men in Haarlem voorop liep in deze ‘laffe valschheid’, maar veel bewijs gaf hij daarvoor niet.
Waarom was Winkler zo gekant tegen het spreken van de standaardtaal? Hij vond dat ze een schrijftaal was, en daardoor:
volkomen ongeschikt om gesproken te worden (….) Toch zijn er zeer, zeer veel lui in Nederland die meenen dat het ‘mooi staat´ om nederlandsch te spreken, die meenen dat ‘hoog´ spreken een bewijs van goede opvoeding en hoogen stand, van zoogenoemde ‘fatsoendelijkheid;´ is. Ze trachten daarom zoo veel mogelijk hun natuurlijke, van hun ouders of eerste omgeving verkregene spraak en uitspraak te verwringen naar het geijkte nederlandsch. Vooral in de provincien Holland en in de groote steden van (Noord) Nederland is deze onnatuurlijkheid sterk in zwang. Deze gekunsteldheid, deze laffe valschheid is daar bij velen het kenmerk van fatsoendelijkheid; vooral ook de vrouwen, de behaagzieke vrouwen ‘t meest (maar welke vrouw is dat niet?), denken en doen zoo dom.
Ook hier geldt weer: afgezien van het (negatieve) oordeel was dit waarschijnlijk niet eens helemaal onderzoek. Uit veel taalhistorisch onderzoek blijkt dat vrouwen ook in het verleden meer hechtten aan een ‘geijkte taal’ dan mannen. Winkler was overigens gefascineerd door het Fries, dat hij een veel mannelijker taal vond. Dat ook die taal nog eens ‘geijkt’ zou worden, heeft hij gelukkig niet mee hoeven maken.
Laat een reactie achter