Door Marten van der Meulen
De huidige campagne van het CDA zal nog enige tijd herinnerd worden. Niet vanwege de inhoud, wel vanwege de leus ‘Een Hele Goede Morgen’. Eerst was er al een tweet van filosoof en schrijver Ger Groot, die zich héél flauw (en onterecht) afvroeg of je “iemand ook een halve morgen [kan] wensen”. Nu werd ik gewezen op een ingezonden brief in NRC, waarin briefschrijver Ad Bouwen (Oosterhout) van deze leus zei dat ze een “massaal gemaakte taalfout” bevat. Voor iedereen die zich niet óf dood ergert aan deze vermeende fout óf aan het gezeur daarover biedt deze casus best een interessant onderzoeksobject: is ‘hele goede’ een taalfout?
Wat is een taalfout?
Op die ogenschijnlijk eenvoudige vraag bestaan meerdere antwoorden. De meest taalwetenschappelijke benadering (zie bijvoorbeeld Hubers & De Hoop 2016, of iedere lezing van Jan Stroop) zou zeggen dat een taalfout iets is wat echt niet voor kán komen. Het voordeel aan dit soort fouten is dat ze dan ook niet voorkomen. Niemand bedenkt ze, en niemand gebruikt ze. Een zin als de volgende bijvoorbeeld is volgens deze definitie fout:
- Koe de mens slaan vinden op op
De gemiddelde taalgebruiker zal het hier waarschijnlijk echter niet mee eens zijn. Die zal eerder zinnen als de volgende als fout bestempelen:
- Marten gaf de hele aantrekkelijke jongen een zoen
- Ik wordt gek van taalfouten
- Hij komt niet mere bij van ht lachen
Deze fouten kunnen voorkomen, en doen dat ook. Je kunt veel over deze fouten zeggen, maar ik wil nu alleen één belangrijk onderscheid maken, tussen structurele en incidentele fouten. Zin 3 bevat twee typfouten, die naar alle waarschijnlijkheid incidenteel worden gemaakt. Je mag ervan uitgaan dat de taalgebruiker niet altijd mere en ht schrijft. Zin 1 daarentegen zou structureel kunnen zijn: die taalgebruiker vervoegt dan ‘heel’ altijd voor ‘aantrekkelijke’, of zelfs altijd voor bijvoeglijke naamwoorden.
Meerdere normen
Dat verschil tussen structureel en incidenteel is belangrijk, omdat het inzicht geeft in de norm van de taalgebruiker. Het structurele taalgebruik van een taalgebruiker is altijd volgens zijn of haar eigen norm. Die norm kan uit verschillende niveaus bestaan: de taalgebruiker kan iets doen wat alleen hij of zij doet, maar wat hij/zij wel altijd doet (je zou dat een idiosyncratische norm kunnen noemen, of een idiolect). Ik zeg bijvoorbeeld best vaak ‘tot overmaat van haverklap’. Vervolgens zijn er allerlei taalvormen die een taalgebruiker bezigt omdat hij/zij tot een geografische of sociale groep behoort (dialectnorm/sociolectnorm) of een bepaalde herkomst heeft (etnolectnorm). Ik ken bijvoorbeeld een groep mensen die altijd ‘maar dat geheel ter zake’ zegt in plaats van ‘geheel terzijde’. Voor die mensen behoort die uitdrukking dus tot de norm. Door al deze normen wordt laagje voor laagje iemands taalgebruik opgebouwd. Het is logisch dat daarmee ieders norm net wat anders is. Immers, iedereen is net wat anders, qua achtergrond, qua sociaal gedrag en qua wat al niet. Dat anders-zijn zorgt voor taalgebruik dat licht of zwaar kan afwijken van anderen.
Dit is een grove versimpeling van de situatie. Ik heb het nog niets eens over het feit dat normen veranderen naarmate de tijd verstrijkt, of dat mensen verschillende normen kunnen hanteren al naar gelang de situatie erom vraagt (je praat anders met je oma dan met je vriendjes op het schoolplein). Toch hoop ik dat ik enigszins inzichtelijk heb gemaakt waarom mensen verschillende normen hebben.
Standaard?
Nu kun je zeggen: ja leuk allemaal, maar hoe zit het dan met het Standaardnederlands? Als je daar van afwijkt maak je toch een fout? Mijn wedervraag is dan (heel flauw): wat is de norm van het Standaardnederlands? Qua spelling is die misschien duidelijk, want de Taalunie draagt daar zorg voor, zoals vastgelegd in de Spellingwet van 2005. Je hoeft je er niet aan te houden, maar hij is er, hij is duidelijk, beschikbaar en navolgbaar. Je kunt mensen aanspreken op het feit dat ze spelfouten plegen ten aanzien van de standaardspelling, zoals bij zin 2 boven.
Voor grammatica is die norm veel minder duidelijk. De Taalunie biedt wel advies aan, maar is niet de absolute autoriteit. Dat blijft niet onopgemerkt: sinds de oprichting van de Taalunie in 1980 zijn er meer dan 80 verschillende taaladviesgidsen verschenen (los van herdrukken). En nu komt de giller: de adviezen in die boeken zijn niet niet altijd hetzelfde. Een duidelijk voorbeeld is het gebruik van als en dan: zoals ik in een onlangs verschenen artikel liet zien verschillen de meningen daar over. Hoe kan dat? Hebben sommige mensen dan ongelijk, en hoe durven die dan taaladvies te geven?
Wie heeft er gelijk?
Dat is het belangrijkste punt van dit stuk: niemand heeft absoluut gelijk. En daarmee heeft iedereen gelijk. Zolang het gaat om structureel taalgebruik is een taalfout geen taalfout. Ad en Ger hebben binnen hun eigen norm vast gelijk, maar zo stellig uitspraken hierover doen, dat is onterecht: andere mensen kunnen andere normen hebben. Ook binnen de standaardtaal. Daar kun je het mee oneens zijn, maar het is wel de realiteit. Er zijn volgens mij geen argumenten te bedenken die iemand definitief gelijk geven. “Zo heb ik het geleerd” bijvoorbeeld: dat zal best, maar als ik het anders heb geleerd, dan kan dat ook. Je kunt iets lelijk vinden of onlogisch, zeggen dat het een anglicisme is of dat het niet in het woordenboek staat, maar al die argumenten zijn willekeurig.
Bij de vervoeging van bijwoorden kan het dus zo zijn dat voor sommige mensen ‘hele goede’ prima is, maar voor andere mensen niet. ‘Heel goede’ is zelfs een norm die lang niet voor iedereen geldt: de twee meest toonaangevende taaladviesdiensten (van Onze Taal en van de Taalunie) keuren zowel ‘heel’ als ‘hele’ goed. Ook in gebruik zie je dat ‘hele’ inderdaad massaal voorkomt. Dat zegt niks over of het inherent goed of fout is, maar het zegt wel iets over hoe vaak een bepaalde norm voorkomt. In dit geval is ‘hele’ voor veel mensen de norm.
En nu?
Voor sommige mensen zal dit geen nieuws zijn. Toch vind ik het belangrijk om te herhalen: er bestaan in het Nederlands meerdere normen naast elkaar. Sommige daarvan liggen dicht bij elkaar, andere liggen verder van elkaar, maar in principe hebben ze véél meer wel dan niet met elkaar gemeen. Daarnaast is zelfs het Standaardnederlands niet eenvormig: ook daarbinnen bestaan verschillende meningen.
Ik snap best dat dat lastig is. Misschien zullen ook nu weer mensen reageren die zeggen ‘kijk, daar heb je weer zo’n taalkundige die zegt dat alles mag’. Nee, dat zou ik niet zeggen. Je kunt wel degelijk fouten maken, maar die zijn niet absoluut: dat zijn normfouten. En zelfs dan blijft het probleem dat wat voor de een Standaardnederlands is, dat voor de ander niet is. ‘Hele goede’ is een schitterend voorbeeld hiervan. Mijn wens (ik kan het niet laten, net als toen ik over taalverloedering schreef): ik zou willen dat mensen wat toleranter omgingen met het idee van meerdere taalnormen. Die kunnen namelijk prima naast elkaar bestaan.
Dit stuk verscheen eerder op het eigen blog van Van der Meulen.
Gerardv an der Leeuw zegt
Ik vind ‘hele’ prima, al zal ik het zelf niet zo gauwgebruiken, ik stoor me meer aan die rare HOOFDLETTERS….. dat is schreeuwerig Amerikaans en nergens goed voor.
msvandermeulen zegt
Hiervoor geldt natuurlijk precies hetzelfde als voor ‘hele’: verschillende mensen kunnen verschillende normen hebben. Er is geen inherente reden om wel of niet hoofdletters te gebruiken.
Rob Duijf zegt
Je zou je bijna gaan afvragen, waarom we eigenlijk taalconventies hanteren. Is dat niet om er voor te zorgen dat we elkaar goed verstaan en begrijpen? Natuurlijk, taal leeft en iets dat leeft verandert en ontwikkelt zich. Daar maken we dan algemene afspraken over en die houden we regelmatig tegen het licht om te zien of alles nog voldoet. Zo nodig herzien we boel.
Ik merk, dat ik mij verbaal anders en vrijer uitdruk dan schriftelijk en dat ook nog eens afhankelijk van de persoon met wie ik spreek. Schriftelijk streef ik daarentegen naar de norm. Niet omdat dat beter is, of omdat ik bang ben voor de taalgestapo, maar omdat ik wil, dat wat ik schrijf voor de ander helder is. Ik heb liever dat mensen zeggen: ‘wat praat jij raar’, dan dat ze zeggen: ‘wat schrijf jij raar’…
Jan Stroop zegt
Bij “massaal gemaakte taalfout” moest ik denken aan Huydecoper die tot zijn verbijstering constateerde dat sedert Alva ‘als’ ipv ‘dan’ “in een algemeen gebruik kwam”.
jeroen heuvel zegt
Fouten kunnen voorkomen. Fouten kunnen voorkomen worden.