Door Nico Keuning
Onlangs vertelde de kersverse, twintigjarige voorzitter van Helios, de studievereniging van neerlandistiek van de UvA, op de radio dat zich dit jaar weer meer studenten hebben ingeschreven voor de studie Nederlands. ‘Er zijn nu vijftig nieuwe eerstejaars.’ Dat geeft hoop na eerdere berichten over het opheffen van de studie Nederlands aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar dit studiejaar het aantal tweedejaarsstudenten bestaat uit vier meisjes en twee jongens.
Tijdens het schrijven aan de biografie van de arts-schrijver Willem Brakman (1922-2008) was ik juist in de jaren ’70 beland, de bloeiperiode in de Nederlandse letteren en de tijd dat er honderden studenten Nederlands studeerden. Het waren de jaren van het ironisch-realisme, maar tegelijkertijd stond de kracht van de verbeelding in hoog aanzien. Realisme, academisme en postmodernisme bloeiden naast elkaar in hetzelfde decennium. Er volgde een reeks indrukwekkende debutanten: Maarten Biesheuvel, In de bovenkooi (1972).’ Mensje van Keulen, Bleekers zomer (1972), Doeschka Meijsing, De hanen en andere verhalen (1974), F.B. Hotz, Dood weermiddel (1976), Frans Kellendonk, Bouwval (1977), Oek de Jong, De hemelvaart van Massimo (1977), Patrizio Canaponi (ps. Van A.F.Th. Van der Heijden), Een gondel in de Herengracht (1978).
In het midden van deze bloeiperiode ging ik Nederlands studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Aan het Instituut voor Neerlandistiek op de Herengracht 330 (het Lambert ten Kate Huis) ontdekte ik het weidse spectrum van de Nederlandse taal, van Middelnederlands vertalen tot het ‘andere proza’ van experimenteel schrijver Jacq Firmin Vogelaar. Taal vertelt vaak ook iets over de tijd waarin een bepaalde roman is geschreven.
Het meest leerde ik van bevlogen docenten Moderne Letterkunde. Geheel tegen de wet van Merlynist Kees Fens in (een literair werk is autonoom, dient uitsluitend binnen de tekst geïnterpreteerd te worden) leerde hoogleraar Gerrit Borgers ons dat het gedicht ‘Directeur’ uit de bundel Blauwzuur van Gerrit Achterberg, sloeg op de geneesheer-directeur van de Rekkense inrichting, waar de dichter verpleegd werd na de moord op zijn hospita. Er ging een wereld voor ons open: biografische gegevens leidden wel degelijk tot een beter begrip van literatuur. Het gedicht eindigt met de strofe: ‘Verraden krachten richten zich op deze / mens met het enige tekort: / dat hij mij zólang zal genezen / tot ik een ander word.’
Ook docent Willem Wilmink verwees geregeld naar biografische feiten om het werk van bijvoorbeeld Piet Paaltjens (François Haverschmidt), Johan Andreas Dèr Mouw en Jan Hanlo te duiden. Borgers en Wilmink stonden beiden, naast hun functie aan de universiteit, midden in het literaire leven. Zij vertelden daar zonder bravoure over, omdat het volkomen vanzelfsprekend was. Borgers was onder andere redacteur geweest van het tijdschrift Podium, kende tal van dichters en schrijvers persoonlijk. Uit de voordeur van het instituut liepen zij direct het literaire leven in en wij volgden hen op de voet naar een optreden in het literair café De Engelbewaarder (Wilmink), of naar het Letterkundig Museum in Den Haag (dat Borgers had opgericht). De studie en het literaire leven liepen als vanzelf in elkaar over. Enkelen van ons gingen zelf publiceren, recenseren, schrijven.
Misschien ligt de oplossing van het tekort aan studenten Nederlands in het binnenlaten van de levende hedendaagse literatuur in het lokaal of de collegezaal. Geen schrijver als gastspreker, maar de schrijver als (mede)docent. Er blijkt namelijk veel belangstelling voor schrijvers en dichters te bestaan als het een festival betreft. Ook Lowlands gaat literair.
Literaire festivals trekken vele duizenden bezoekers (de Volkskrant/Sir Edmund/Boeken, zaterdag 15 september jl.): Het International Literature Festival Utrecht, 25.000 bezoekers/ 150 schrijvers, Crossing Border, 5000 bezoekers/80 schrijvers, Winternachten, 4000 bezoekers/80 schrijvers. Er is zelfs belangstelling voor poëzie: Poetry International, 4000 bezoekers/30 dichters.
Dit is nog maar een greep uit literair Nederland(s). Er bestaat vast en zeker een groter potentieel studenten Nederlands dan het aantal dat zich nu inschrijft. Zet schrijvers en dichters voor de klas, dan volgt belangstelling voor de taal (en cultuur) vanzelf. Zeker als de studie wordt uitgebreid met een module ‘zelf schrijven’.
Laat een reactie achter