Door Henk Wolf
Van Schiermonnikoog tot Poperinge delen mensen een standaardtaal waarin ze vrijwel dezelfde woorden gebruiken, bijvoorbeeld: brood, straat, rotzak, mispunt, groen, wit, veertien, achtendertig, combineren en zwemmen. Wie op Schier is opgegroeid, kan door die gemeenschappelijke taal zonder veel moeite als journalist in Poperieng aan het werk en omgekeerd.
Die standaardtaal die mensen in Nederland en Vlaanderen (en uiteraard ook op de Antillen en in Suriname) zich naast of in plaats van de plaatselijke of regionale taal eigen maken, is het resultaat van een standaardiseringsproject dat in de zestiende eeuw begonnen is. Dat project is uiterst succesvol: hoewel we relatief veel aandacht geven aan het beetje variatie in die standaardtaal (de kwestie pinpas of bankkaart, bijvoorbeeld), is er in alle levensdomeinen toch vooral eenheid van taal.
Toch is er een uitzondering, zo ontdekte ik kortgeleden. Er is één groep woorden die niet meegestandaardiseerd is. Allerlei vrij kleine regio’s gebruiken er verschillende woorden voor, die uitsluitend in die regio bruikbaar zijn, terwijl gebiedsoverstijgende woorden ontbreken. Dat zo’n groep woorden zou bestaan, had ik niet verwacht.
Het gaat om de roepwoorden voor dieren. Ik kwam daarachter toen ik bij het vertalen van een Friese tekst een vertaling moest vinden voor sjúp (uitspraak ‘sjuup’), een roepwoord voor schapen. Ik dacht dat dat makkelijk te vinden zou zijn, maar dat viel tegen. Daarom vroeg ik op de Facebookgroep Leraar Nederlands om vertalingen. Er kwamen er een boel, maar die waren allemaal anders.
Er reageerden vrij veel Friezen. Die riepen hoofdzakelijk sik als ze hun schapen bij zich wilden hebben. Uit Overijssel kwam ook een sik. Groningers kwamen met taai of varianten daarop. Er kwamen ook wat meldingen van kies en van soekie en noede (en varianten daarop). En allerlei mensen verbaasden zich over de woorden die anderen aandroegen.
Jan Stroop wees me erop dat het Meertens Instituut een kaartje heeft gemaakt waarop dialectvormen staan van roepwoorden voor schapen. Dat kaartje is hier te vinden: link.
Of je de woorden op het kaartje nou alleen als dialectisch moet benoemen of dat je ze ook kunt beschouwen als een heel erg variabel stukje Standaardnederlands of als regiolect of als nog iets anders, dat weet ik eigenlijk niet. Wel is het een stukje Nederlands dat is overgeslagen bij de standaardisering. Iemand uit Poperieng kan niet zomaar als agrarisch redacteur op Schier aan de slag, maar moet bijleren.
DirkJan zegt
De grote verscheidenheid op het kaartje aan woorden lijken me dan te wijzen op een regiolect. En je kan makkelijk van alles verzinnen omdat de dieren – schapen – toch niets terugzeggen. Het zou me niet verbazen als ook individuele boeren unieke zelfverzonnen woorden gebruiken.
En dan moet ik aan mijn jeugd in de jaren zestig en zeventig in Den Haag denken. Om bijvoorbeeld een kat of een kip te lokken, riepen we wel ‘poelie, poelie, poelie’ tegen dit soort dieren. Zal wel van kip komen, maar kan er verder niets op internet over vinden.
Nicoline van der Sijs zegt
Ken je dit? Bakel, Jan van (1996), Lokwoorden voor huisdieren in Nederland, Amsterdam.