Door Marc van Oostendorp
Er is iets met vage bijvoeglijke naamwoorden. Dat blijkt uit nieuw onderzoek. Je kunt het gemakkelijk voor jezelf zien door de volgende twee zinnen met elkaar te vergelijken:
- Koos was niet heel laat.
- Koos was niet heel groot.
Een verschil tussen die twee zinnen: wie de eerste zegt, impliceert over het algemeen dat Koos wel laat was. Maar wie de tweede zegt, hoeft niet per se te beweren dat Koos heel groot was. Met andere woorden: de eerste zin zeg je normaliter niet als Koos vroeg was, al kan dat natuurlijk wel, bij wijze van grapje; maar de tweede kun je heel serieus zeggen as Koos klein was.
(Wat de auteurs niet zeggen: klemtoon is van belang. Wie ‘Koos was niet héél groot’ was, zegt natuurlijk wél dat Koos groot was; maar leg de klemtoon ergens anders in de zin, dan verdwijnt die conclusie. Het bedoelde verschil doet zich bijvoorbeeld voor bij ‘Koos wás niet heel laat’ tegenover ‘Koos wás niet heel groot’.)
Supermarkt
Het geldt voor meer bijvoeglijk naamwoorden. De volgende zijn zoals laat:
- De antenne is niet heel krom.
- De tafel is niet heel vies.
- Marie is niet heel ziek.
Wanneer iemand deze zinnen zegt, ga je er normaliter vanuit dat hij de antenne krom vindt, de tafel vies en Marie ziek. Hier zijn een paar voorbeelden die meer lijken op groot:
- Jan is niet heel slim.
- De supermarkt is niet heel ver.
- De lijn is niet heel lang.
Deze zinnen betekenen niet per se dat Jan slim is, de supermarkt ver of de lijn lang.
Vergelijking
Wat is het verschil tussen de twee groepen bijvoeglijk naamwoorden? Groot, slim, ver en lang zijn relatief en daarmee vaag. Wie bijvoorbeeld zegt dat een lijn ‘lang’ is, maakt een vergelijking met iets anders, bijvoorbeeld met hoe lang lijnen normaal gesproken zijn. Dat is eigenlijk niet heel erg wel omschreven.
Laat, krom, vies en ziek zijn anders. Wat krom is, is krom, zonder het ergens anders mee te vergelijken. Je kunt wel meer of minder krom zijn, maar dan ben je nog altijd krom. Je kunt dan ook wel zeggen:
- Die jongen is heel slim voor een jongen.
- De lijn is heel lang voor een lijn.
Raarder zijn de volgende zinnen:
- Die antenne is krom voor een antenne.
- Die tafel is vies voor een tafel.
Wanneer je nu een absoluut bijvoeglijk naamwoord laat voorafgaan door ‘niet heel’ zeg je logischerwijs: het onderwerp bezit de genoemde eigenschap (is laat of krom of vies), zij het in beperkte mate. Die gevolgtrekking komt door het woord ‘heel’. Het heeft geen zin om iets dat je wil ontkennen (niet laat) eerst nog eens te intensiveren (niet heel laat).
Bij de vage, relatieve bijvoeglijk naamwoorden ligt dat anders. In die bijvoeglijk naamwoorden zit de vergelijking ingesloten: groot roept vanzelf de vraag op ‘hoe groot’? Waarop een antwoord kan zijn ‘heel groot’. Of dus niet.
Gerard van der Leeuw zegt
Laat, krom, vies en ziek zijn uiteraard ook relatief: hoe krom, hoe ziek, griepje of doodziek? Maar inderdaad misschien minder relatief dan groot en slim etc. Maar uiteraard is het bijvoeglijk naamwoord niet vaag, het is het ontbreken van een definitie: wat is ‘laat’, wat is precies ‘krom’, wat is ‘lang’. Beide groepen bijvoeglijke naamwoorden doen m.i. een poging tot definiëren.
Taaldokter (@Taaldokter) zegt
Leuk onderzoek, én lastig, omdat het onderscheid absoluut/relatief bij veel bijvoeglijk naamwoorden niet zo makkelijk te maken is.
Wat betreft de klemtoon: ‘logischerwijs’ zou die bij absolute bijvoeglijk naamwoorden in de meeste gevallen op ‘heel’ moeten worden gelegd, lijkt me (en bij relatieve op het bnw zelf). Is dat ook zo? Het gebeurt immers lang niet altijd (zie voorbeeldzinnen). En zit daar een ontwikkeling in? En: waarom gebeurt dat (soms) niet? Door slordige zinsvorming naar analogie van die met relatieve bijvoeglijk naamwoorden? Is dat omdat er daar meer van zijn? Vragen…