door Jan Stroop
Taalkunde is niet de sterkste kant van De Volkskrant. Daar is ’t artikel van wetenschapsredacteur Maarten Keulemans, “Vroege mens deed het zonder v, w en f – want die kon zijn gebit niet aan” (14 maart), weer een mooie illustratie van.
’t Artikel gaat over een publicatie in Science: ‘Human sound systems are shaped by post-Neolithic changes in bite configuration’, geschreven door D. E. Blasi en vijf (!) collega-wetenschappers, verbonden aan de Universiteit van Zürich.
Laat ik ’t maar niet hebben over de frivole toon van ’t Volkskrant-artikel, maar liever over de onjuistheden die erin staan. Te beginnen met de terminologie. De medeklinkers f, v, en w worden ‘lipklanken’ genoemd. De term ‘lipklank’ suggereert dat ze met de lippen gevormd worden, wat niet ’t geval is. De bewuste medeklinkers zijn labiodentalen, liptandklanken. Daar gaat die publicatie nu juist over, de w uitgezonderd.
Want de w die in de onderzochte periode, ’t post-Neolithicum, al voorkwam, is niet een labiodentaal, maar een klank waarbij alleen de lippen betrokken zijn. Je vormt die bi-labiale w met je twee lippen, zoals o.a. Engelsen, West-Brabanders en Surinamers dat doen: why, Wouw, weet je weetje.
Een labiodentale w komt in de publicatie in Science niet voor en hij staat dus ten onrechte in dat Volkskrant-rijtje. ’t Is een creatie van de wetenschapsredacteur. En die grap over (W)ilma Flintstone slaat dus nergens op, temeer omdat de naam Wilma als ie in die tijd bestond wel degelijk een w gehad kon hebben, de bilabiale w, op de manier zoals de Amerikanen nog steeds Wilma zeggen.
Science: “We hypothesize that this post-Neolithic decline of edge-to-edge bite enabled the innovation and spread of a new class of speech sounds that is now present in nearly half of the world’s languages: labiodentals, produced by positioning the lower lip against the upper teeth, such as in “f” or “v.”
(Mijn vertaling: Onze hypothese is dat door ’t verdwijnen van de rechte beet na ’t Neolithicum een nieuwe klasse spraakklanken kon ontstaan, die zich kon verspreiden en die nu voorkomt in bijna de helft van de talen van de wereld: labiodentalen, die gevormd worden door de onderlip tegen de boventanden te plaatsen, zoals f en v.)
In de Science-publicatie wordt betoogd dat de overbeet, die de mens uit de tijd vóór ’t Neolithicum (ca. 11.000 voor ’t begin van onze jaartelling) niet had, een gevolg is van een verandering in ’t soort voedsel dat men at. Dat kwam weer door de geleidelijke overgang van een jagerssamenleving naar een samenleving van landbouwers. Die produceerden ‘zachter’ voedsel, waardoor de boventanden minder afsleten. Dan ontstaat de overbeet die ’t mogelijk maakt een f te zeggen.
Keulemans doet ’t voorkomen alsof de auteurs ook beweren dat “Ook lipklanken als p en b zullen voor de jagers ‘ingewikkeld’ zijn geweest”. Dat staat nergens in dat artikel en dat is ook heel onwaarschijnlijk: b, p en m zijn de eerste medeklinkers die kinderen verwerven. Dat weet elke ouder (papa, mama). Bij de prehistorische mensen was dat natuurlijk niet anders. ’t Zijn bilabiale medeklinkers, die ’t voordeel hebben dat je ook kunt ZIEN hoe ze gevormd worden.
Ik kan ook nergens vinden waar de auteurs uit Zürich taal en spraak aan elkaar gelijk stellen. Ze hebben ’t niet over veranderingen in ’t universele menselijke taalvermogen. De onderzoekers beargumenteren alleen maar dat een klanksysteem mede afhankelijk is van de anatomische mogelijkheden van de mens. Als je ’t geluid van een f of v niet kunt maken dan wordt dat vanzelf geen spraakklank in je systeem.
De wrijfklank (niet ‘wrijvingsklank’ is de term!) ch (als in chloor) bestond inderdaad waarschijnlijk al langer dan die f en v, maar dat heeft er natuurlijk mee te maken dat die klank achter in de keel gevormd wordt; ’t gebit speelt daar geen rol bij.
“Tot dusver ging men er immers van uit dat ons spraaksysteem een half miljoen jaar geleden ongeveer ‘af’ was.” Schrijft Keulemans. Waar ie dat vandaan heeft, is onbekend. De historische taalkunde denkt daar anders over.
’t Indo-Europees, de prehistorische taal waar bijna alle talen van Europa van afstammen, wordt gedateerd ongeveer 4000 jaar voor ’t begin van onze jaartelling. Dat Indo-Europees kende geen labiodentalen. Die verschijnen pas in enkele talen nadat ze zich van ’t Indo-Europees hebben afgesplitst. In het Germaans zijn ze ’t gevolg van de Eerste Germaanse klankverschuiving. Sommige taalkundigen veronderstellen dat die zich pas in de 1e eeuw voor ’t begin van onze jaartelling voltrokken heeft. Anderen menen wat vroeger, maar zeker niet veel vroeger.
Zeker is dat tengevolge van die klankverschuiving de p van ’t Indo-Europees veranderde in een f, maar waarschijnlijk eerst in een f die nog bilabiaal was [φ], zoals we die maken als we pfff zeggen. Niet zo verwonderlijk want de p is ook bilabiaal. Pas in een volgende fase werd de f labiodentaal, wat dus kon dankzij dat nieuwe gebit met zijn overbeet.
Er is dus geen direct verband is tussen dat orthodontische proces en de klankverschuiving. Daar liggen meerdere millennia tussen. Eerst was er die bilabiale f en pas toen ’t Germaans dat nodig vond of had, werd die f labiodentaal. En nog weer later werd de stemloze f in sommige gevallen een stemhebbende v.
De conclusie van ’t Science-artikel: “We show converging evidence …… that labiodental sounds (such as “f” and “v”) were innovated after the Neolithic”, is niet schokkend. Dat wisten we namelijk al uit de historische taalkunde. Maar bovendien, die innovatie vond pas plaats héél lang na dat Neolithicum.
Eveline Van Ditmarsch zegt
Goed stuk vooral vanwege critische opmerkingen, al die slordigheden vertroebelen kennis en begrijpelijkheid tekst.
DirkJan zegt
Hoe komt zo’n journalist dan bij die toevoeging van de w, vraag ik me dan af, maar ook Marc van Oostendorp zegt in zijn videocollege dat de oermens geen Wilma kon zeggen. Dus hoe zit dat?
Ik ben een leek, maar ben toch gaan googelen en stuitte direct op Wikipedia op het lemma ‘labiodentale approximant’ en dan gaat het om de w, zoals uitgesproken in bijvoorbeeld het woord ‘wrang’, wat wil zeggen dat ook de boventanden hierbij een rol spelen, zo lees ik.
En Jan Stroop geeft de voorbeelden van ‘why’ en ‘weet je’ als uitspraak van de w, maar ik vind dat de uitspraak van de w in ‘Wilma’ en bijvoorbeeld in ‘we’ anders wordt gevormd dan zijn voorbeelden. Maar hoe dat precies zit, weet ik niet.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Labiodentale_approximant
Jan Stroop zegt
De ‘labiodentale approximant’ dat is de w van ’t Nederlands, die pas omstreeks 1600 in de plaats kwam van de bilabiale w (https://www.dbnl.org/tekst/_taa008194301_01/_taa008194301_01_0051.php).
Mijn drie voorbeelden beginnen allemaal met zo’n bilabiale w. Zie ook ’t plaatje
Hier met uitleg en geluid:
J.A. zegt
Er is nog wel meer evidentie die tegen dat artikel in gaat. Bijvoorbeeld dat in de Groot-Andamanese talen (vroeger gesproken op de Andamanen, een archipel tussen India en Zuidoost-Azië, tegenwoordig is er alleen nog een mengtaal over, Groot-Andamanees, met uitsterven bedreigd onder invloed van het Hindi) de klank [f] voorkomt (als je Wikipedia moet geloven: https://en.wikipedia.org/wiki/Great_Andamanese_languages#Phonology), en er juist een verandering in omgekeerde richting (van labiodentale fricatief naar bilabiale plosief) lijkt op te treden, nogmaals recentelijk en onder invloed van het Hindi.
De mensen van de Andamanen staan erom bekend dat ze tot laat in de 19e eeuw “uncontacted” waren, d.w.z. nooit in aanraking waren gekomen met de buitenwereld (en voor het meest zuidelijke volk van de archipel, dat van Noord-Sentineleiland, geldt nog steeds dat ze in afzondering van de buitenwereld leven). Op de Andamanen heeft het Neolithicum, zoals wij dat in onze archeologie en geschiedschrijving kennen, nooit plaatsgevonden. Volgens mijn vriend en inspirator Victor Grauer, musicoloog, en ook volgens (wijlen?) antropoloog George Weber, van de Andaman Association en de geweldige website “Lonely Islands” (gearchiveerd te vinden op http://web.archive.org/web/20130602035534/http://andaman.org/, tegenwoordig in nieuwe versie te vinden op http://www.andamans.org/), leven deze mensen al 70,000 tot 80,000 jaar onafgebroken op dezelfde manier, of althans tot zeer recentelijk was dat het geval, en zijn ze rechtstreekse afstammelingen van de eerste migratiegolf van H. sapiens sapiens uit Afrika. Ze kennen geen landbouw en zijn/waren zelfs (voorzover bekend) het enige volk op aarde dat niet zelf vuur kan maken; ze gebruik(t)en sintels om het vuur dat ze hebben brandend te houden. Als deze mensen een taal spreken met een labiodentale fricatief, lijkt me dat daardoor de hypothese van Blasi et al. toch op z’n minst op losse schroeven komt te staan.
Taalwetenschappers, waaronder Joanna Nichols en Juliette Blevins, hebben eerder al over de Andamanese talen geschreven en ze in verband gebracht met de Austronesische talen. Dit komt overeen met de resultaten van genetisch onderzoek. Zie bijvoorbeeld dit paper van Blevins http://julietteblevins.ws.gc.cuny.edu/files/2016/10/Blevins2007a-Proto-Ongan.pdf (er dient wel bij opgemerkt te worden dat sommige taalwetenschappers eraan twijfelen of Groot-Andamanees enerzijds en Jarawa en Onge anderzijds tot dezelfde familie horen).
Berthold van Maris zegt
Een beetje mededogen met Maarten Keulemans is misschien op zijn plaats. Die arme jongen moet over zoveel verschillende wetenschappen schrijven zonder daar echt heel veel verstand van te hebben. Dan gaat er wel eens iets mis. Kan de beste gebeuren.
Maarten Keulemans zegt
Beste Jan,
Hartelijk dank voor je kritische kanttekeningen, dat houdt ook mij scherp. Ik vrees echter dat je mij toch iets te hard de mantel uitveegt.
-Spraak verwarren met taal doen de onderzoekers al in het abstract: “Our findings suggest that language is shaped not only by the contingencies of its history, but also by culturally induced changes in human biology.” Verder doen ze dit onder meer in hun persbericht en op de persconferentie die ik bijwoonde.
-Dat ons spraakapparaat een half miljoen jaar geleden min of meer af was, staat duidelijk in de inleiding: : “Critical components such as a continuously descended larynx, a modern hyoid bone, and breathing control were already in place around half a million years ago (1), building on even older capabilities of the primate vocal tract (2).”
-De “w” wordt, zoals je weet, soms ook onder de labiodentalen gerekend.
-Dat de “b” en de “p” anders zullen hebben geklonken uit de mond van een jager-verzamelaar, blijkt uit hun experimenten 3 en 4. In mijn stuk noem ik dat overigens (om in stijl te blijven) tussen neus en lippen door, omdat de onderzoekers hier nogal speculatief over zijn. Als je het precies leest, suggereren ze zelfs dat wij meer moeite met “b” en “p” zouden hebben: “Together, these results suggest that the transition to an overbite and overjet configuration has a distinct effect on the ease of labiodentals, while bilabials become more difficult.”
-Je hebt goed gezien dat ik liptandklanken heb versimpeld tot lipklanken. Dat heb ik bewust gedaan om glazige blikken bij onze arme lezers te voorkomen. Een grensgeval, dat geef ik toe, maar ik hecht zeer aan het gebruik van ‘je moers taal’ in de krant.
Tenslotte je kritiek op het onderzoek zelf. Ik kan alleen maar zeggen: jammer dat ik je niet bij de voorbereiding van mijn stuk hierover sprak. Misschien iets voor een ingezonden commentaar aan Science?
Vriendelijke groet, Maarten
Jan Stroop zegt
Beste Maarten.
Dat je hier op mijn stuk reageert, kan ik zeer waarderen.
Ik heb nog wel een paar kanttekeningen
Ik schoot al in een kritische houding bij ’t lezen van de kop boven je artikel met daarin: ‘f’, ‘w’ en ‘v’. Die ‘w’ heb je er toch zelf aan toegevoegd. En waarom? Staat nergens in dat Science-artikel. En hij hoort ook niet in dat rijtje thuis, want de prehistorische ‘w’ was zonder twijfel bilabiaal.
Je schrijft nu: “De “w” wordt, zoals je weet, soms ook onder de labiodentalen gerekend.” Dat weet ik en dat schrijf ik ook. Dat is de andere ‘w’, te weten de Nederlandse ‘w’, die pas omstreeks 1600 algemeen werd.
In je reactie gebruik je nu de term ‘spraakapparaat’, maar in je artikel stond ‘spraaksysteem’ en daar bedoelen taalkundigen de grammatica mee, inclusief de fonologie en niet de anatomie. Vandaar mijn opmerking.
Vind je ‘liptandklanken’ echt een minder moerstaalwoord dan ‘lipklanken’? Maar zelfs dan zou ik ‘lipklanken’ niet gebruikt hebben om misverstand te voorkomen en om de essentie van ’t onderzoek recht te doen.
Een deel van mijn kritiek, o.a. die aangaande ‘p’ en ‘b’ had ik niet op jou moeten richten maar op die onderzoekers. Dat zij bij dezen gezegd.
Vriendelijke groet,
Jan
Michiel de Vaan zegt
Twee aanvullingen: 1. Als de onderzoekers zeggen dat ons “spraakapparaat” een half miljoen jaar geleden al af was, bedoelen ze daarmee niet ons *spraaksysteem”. Voor een taalkundige betekent dat laatste woord ons “fonologische”, “morfologische” of “syntactische” systeem, of een combinatie daarvan. En dus niet het fysieke spraakapparaat. 2. (Inzake het einde van Jan z’n artikel): De innovatie van “labiodentalen” klanken dateert misschien in het Indo-Europees van na het begin van het Neolithicum, maar in andere talen kan dat natuurlijk veel eerder zijn gebeurd. We spreken over tijdsdiepten waar we van de precieze articulatie van gereconstrueerde fonemen geen details kenne.
Wouter van der Land zegt
Je hebt helemaal geen lippen nodig om de w uit te spreken. Zie bijvoorbeeld dit filmpje van een buikspreker:
Mient Adema zegt
Zou dat iets te maken kunnen hebben met de plaats van de articulatie, die hier wat approximatief is benoemd? Zeg ’s want zonder onderlip en voortand. 🙂
Wouter van der Land zegt
“Zeg ’s want zonder onderlip en voortand.
Je kan dus zelfs Wilma zeggen: je begint met oe-ilna en maakt de oe zonder lipbeweging en steeds korter en de n wat ‘slapper’ en je zegt het aanvaardbaar.
Mient Adema zegt
Ik doelde op de term approximant. De plaats van articulatie wordt niet bereikt, maar benaderd. Maar misschien slaat dat op iets anders.
Thomas Milo zegt
Van alle Semitische talen, stuk voor stuk geassocieerd met sedentaire, agrarische culturen (met zacht voedsel!) is alleen bij het Arabisch de /p/ verschoven naar /f/: Paleshtim (Hebreeuws) / Filastin (Arabisch) “Palestina”. Maar juist de Arabieren zijn het meest geassocieerd gebleven met de nomadische leefwijze van de bedoeïenen (met hard voedsel!).