Door Marc van Oostendorp
Wat taal is, weet niemand. Vraag het iemand op straat en die zal zoiets zeggen als ‘een communicatiemiddel’, zonder rekening te houden met het feit dat je taal ook kunt gebruiken voor andere dingen dan communicatie (bijvoorbeeld om een gedicht op te zeggen als je niet kunt slapen) en zonder uit te kunnen leggen wat taal dan precies onderscheidt van andere ‘communicatiemiddelen’.
Vraag het een taalkundige, en die geeft een even onvolledig antwoord. Of zegt ‘ik weet het ook niet’.
Dat is allemaal wel leuk en aardig, en misschien ook alleen maar theoretisch gezeur, zij het dat het wel degelijk praktische consequenties heeft, bijvoorbeeld als nieuwkomers in Nederland het Nederlands willen leren, zo blijkt uit een nieuw artikel van een groep Tilburgse taalkundigen in het tijdschrift Language Policy.
Goed, goed, fout, fout, fout
De Tilburgers keken, onder andere, naar een groep inburgeraars uit onder andere Turkije, Rusland en Afghanistan. Zij volgden een methode, De virtuele wijk, waarin de leerder op de computer wordt geconfronteerd met allerlei situaties die de makers voor realistisch en alledaags houden. Zo leer je taal dus echt gebruiken: geen duffe grammaticaregeltjes, maar je redden in het échte leven!
Zij het dat de leerlingen daar soms anders over blijken te denken. Zij klagen juist dat taal natuurlijk iets moet zijn dat je leert uit een boek: zij willen een overzicht van de grammaticaregels. Maar ook: zij willen vooral hun uitspraak oefenen, want ze menen (ik denk terecht) dat ze daarop vooral worden afgerekend. En De virtuele wijk let niet op uitspraak.
Zo botsen verschillende beelden over wat taal is op elkaar: is taal iets van uit een boek, of iets van op straat? De leerlingen worden gehinderd doordat de methode die ze aangeboden krijgen uitgaat van een heel ander idee dan ze zelf hebben. Volgens de Tilburgse onderzoekers nemen ze daarom soms maar hun toevlucht tot het uit hoofd leren van de juiste antwoorden (‘goed, goed, fout, fout, fout,’ bij een test waar je van allerlei mogelijke antwoorden op een vraag moet zeggen of ze juist zijn).
Natuurlijk kan dit geen oproep zijn om dan maar terug te keren naar de studieboeken, of om iedereen die een taalcursus doet precies op zijn eigen verwachtingen te bedienen. Sommige methoden zijn waarschijnlijk effectiever dan andere, onafhankelijk van de verwachtingen van de cursist. En je kunt waarschijnlijk niet aan ieders verwachting voldoen.
Afgrond
Het eigenaardige van dit alles is wel dat deze bevinding is ingebed in een artikel waarin de onderzoekers zelf in het theoretische deel erg bezig zijn met te definiëren wat nu eigenlijk de ‘juiste’ manier is van naar taal kijken, en daarbij uitkomen op het in sommige kringen momenteel populaire idee languaging: taal is geen zelfstandig naamwoord, is niet een object, maar een werkwoord, een activiteit.
Het gekke is nu: dat idee van languaging zit natuurlijk veel dichter bij wat men in De virtuele wijk probeert te bereiken dan bij het idee dat de inburgeraars blijken te hebben. Een activiteit bevindt zich nu eenmaal niet in een boek. Taal zien als een activiteit, als iets dat je voortdurend doet, ligt redelijk in de buurt bij een algemeen westers idee in de taaldidactiek. Tegelijkertijd kunnen juist mensen uit andere culturen daar dus kennelijk moeilijk mee overweg.
Het lijkt me een probleem bij iedere toepassing van languaging: je kunt natuurlijk zeggen dat het een illusie is dat er zoiets als ‘het Nederlands’ bestaat, maar hoe ga je dan om met mensen die jou komen vragen dat ze Nederlands willen leren omdat ze denken dat ze daarmee verder komen? Het vreemde is dat de Tilburgers die paradox van hun eigen benadering helemaal niet lijken te zien. Ze hebben het over een afgrond tussen de officiële taalpolitiek en de dagelijkse praktijk van het talen leren, zonder in te zien dat er ook een afgrond gaapt tussen die praktijk en hun eigen theorievorming. Moet iedere inburgeraar eerst doorkneed worden in de theorie van languaging voor hij kan proberen iets op te pikken van hoe men om hem heen praat?
Marcel Plaatsman zegt
Mooi, ’n aquarel van een caleidoscoop. Gisteren nog gebruikte ik, in een discussie, de caleidoscoop zelf als metafoor voor taal, als een systeem waarin alles samenhangt en dat harmonieus lijkt, maar dat tegelijk steeds kan veranderen en dan moeiteloos ’n nieuw harmonieus systeem vormt (als je aan de caleidoscoop draait verandert het beeld ook in een nieuwe harmonie). Die metafoor hing duidelijk in de lucht.
Joke van Overbruggen zegt
De taalcafe’s zijn erg in opmars de laatste jaren, daar valt het woord ‘languaging’ niet,
omdat er Nederlands wordt gesproken, om zo o.a. de expats sneller de taal te leren