Door Jan de Putter
In 1965 verdedigde Arendt zijn Inaugural-Dissertation Die satirische Struktur des mittelniederländischen Tierepos Van den vos Reynaerde. De vragen die Arendt stelde waren geheel nieuw voor de Nederlandse reynaerdistiek en door zijn onderzoek verschoof de aandacht van de auteursvraag naar de boodschap van de tekst. Dat zijn grensverleggende dissertatie niet los gezien mag worden van de wonden die de oorlog had geslagen, is geheel onopgemerkt gebleven. Vanuit dit perspectief had hij de moed vragen te stellen aan een literaire tekst. Een portret van een man die als kind getekend werd door de oorlog en in de wetenschap een vluchtweg vond.
Wat satire vermag, was een onderwerp dat in de jaren zestig hoog op de onderzoeksagenda van Duitse literatuuronderzoekers stond. Ook in Keulen, waar Arendt promoveerde, was het een thema. De belangstelling van literatuurhistorici voor het onderwerp kan niet losgezien worden van het recente verleden. Onder de nazi’s werd satire op de machthebbers niet geduld. Aan satire in de stijl van Karl Kraus had het ontbroken. Het werk en de redevoeringen van de rattenvanger Hitler waren echter op zich al zo belachelijk dat ze niet geschikt waren voor een parodie, zo vond Arendt (p. 52-53). The Great Dictator van Chaplin bewijst het ongelijk van Arendt, al parodieerde Chaplin niet de woorden maar alleen de vorm van Hitlers redevoeringen.
Arendts studie was voor de neerlandistiek vernieuwend omdat zijn benadering uitsteeg boven de traditionele woord- en zinsverklaringen, zoals die in de edities gebruikelijk waren. Hij problematiseerde de tekst als geheel. (Van Dis, p. 59). Zijn doel was de satirische betekenis van de Reynaert te achterhalen, door de tekst “werkimmanent” te bestuderen: voor de verklaring van de tekst moest zo min mogelijk een beroep worden gedaan op de historische of literaire context en ook de biografie van de auteur moest buiten beschouwing blijven (vgl. Arendt, p. 65-66). Van den vos Reynaerde zag Arendt als een in zichzelf besloten dichterlijke wereld, een gesloten systeem van een naar zichzelf verwijzende tekst (Arendt, p. 166). Arendt probeerde de onderliggende structuur in de Reynaert bloot te leggen en liet zich zo kennen als een systeembouwer, die de liststructuur vervlecht met het landschap.
Tegengestelde werelden: hof en hol
Centraal in Arendts beschouwingen staat de tegenstelling tussen hof en hol, tussen de schijnwereld van de hofdieren en de ‘natuurlijke’ wereld van Reynaert. Typerend voor de wereld van Reynaert zijn de kromme paden. Het hof is een wereld van orde, een locus amoenus, waar ‘rechte straten’ naar toe leiden. De satirische structuur van de Reynaert zou erop gericht zijn om de macht van het hof te ontmaskeren als verdorven. Maar volgens Arendt was het object van de satire niet specifiek het middeleeuwse hof, maar elke organisatie met macht (Arendt, p. 215).
Op provocaties van de macht reageert de vos met een list. Hij spiegelt zijn vijanden honing, muizen of iets anders begeerlijks voor en verleidt de hofdieren tot een ‘Raumwechsel’ naar zijn wereld, waar de wet van Nobel niet geldt. Wanneer de dieren ‘buten weghe’ gaan en op Reynaerts kromme paden terechtkomen, verlaten zij de wereld waar ‘sconincx vrede’ van kracht is. Door hun misstap kan Reynaert ze in de val lokken en is hun lot een afranseling van de dorpelingen. Ten slotte trapt de vos nog eens (verbaal) na door zijn vijanden te bespotten. Psychologen zouden Reynaert omschrijven als manipulatief.
De grootste ‘list’ vindt echter niet in het dorp plaats, maar aan het hof. Aan het hof houdt Reynaert de koning voor dat een schat te vinden is bij Kriekeputte, een naargeestige plek. In ruil voor genade belooft Reynaert de schat die daar zou liggen. De koning die anders niets ondernemen mag zonder de raad van zijn baronnen – althans volgens Arendt – verbreekt de feodale harmonie. Het koninklijk echtpaar leidt de vos “buten te rade”. De woordkeus maakt duidelijk dat de vorst zich “außerhalb der Legalität bewegt” (Arendt, p. 108).
Alleen al de gedachte van Nobel om de schat te gaan zoeken betekent volgens Arendt een reis in de geest naar Kriekeputte, “ein moralischer Raumwechsel” (p. 116). De beschrijving die Reynaert geeft van Kriekeputte zou door het publiek herkend kunnen worden als een aan Jesaja ontleende onheilsprofetie waarin de ondergang van het hof voorspeld wordt.
Reynaert vertrekt als boetvaardige pelgrim van het hof, maar wil met vrouw en kinderen naar een wildernis gaan waar patrijzen hem in mond vliegen. Hij kan daar leven volgens zijn eigen natuur. Ook deze beschrijving is volgens Arendt ontleend aan Jesaja, al is de woordelijke overeenkomst tussen de beschrijving van de vluchtwildernis en de Bijbeltekst moeilijk aan te geven. Reynaert is voor Arendt een profetische gestalte, een ‘Leitfigur’.
Reynaert is in de opvatting van Arendt geen karakter uit één stuk. In de wereld van Nobel kan de vos niet “rein” blijven, maar moet ook vuile handen maken. Hij is zowel goed als slecht. Alleen door zijn utopie van een vluchtwildernis kan hij zich als goed bewijzen. Reynaerts vluchtwildernis beschouwde hij uiteindelijk als een “ein menschlicher Traum”. (Arendt, p. 280 en p. 283-284)
Of de profetieën voor Reynaert en de koning ook vervuld worden, kan Arendt niet zeggen: in navolging van ouder onderzoek neemt hij aan dat het slot een latere toevoeging is. Een onderzoeker als Rik van Daele, die aanneemt dat het slot origineel is, heeft het slot in de geest van Arendt geduid.
Van Daele roemt het verband dat Arendt legde tussen de Bijbel en de Reynaert. “Arendt heeft overtuigend aangetoond dat de auteur en zijn publiek een zeer goede kennis hadden van de bijbel en het werk interpreteerden tegen een ‘theologische achtergrond’.” (Van Daele, p. 212) Paul Wackers twijfelt eraan of in een middeleeuws dierenverhaal theologische kwesties wel aangeroerd werden (hier, p. 35).
Arendts dissertatie is een echt wetenschappelijk werk, geschreven in geleerdenduits. Als een van de eersten binnen de neerlandistiek definieerde hij zijn begrippen en bakende zijn visie af tegenover die van zijn voorgangers. Door het ontbreken van samenvattende conclusies, is het werk evenwel niet makkelijk te volgen. Dat maakt het niet eenvoudig de dissertatie van Arendt recht te doen.
De recensies waren verdeeld. Lulofs wees er terecht op dat de wereld van het hof en van het hol niet zo scherp gescheiden waren als Arendt meende. Niettegenstaande de kritiek dat bij hem uitlegkunde soms inlegkunde werd, heeft Arendts proefschrift een enorme invloed gehad op later onderzoek. Het zorgde ervoor dat de Reynaert niet meer gelezen werd als een realistisch werk over het middeleeuwse Vlaanderen, maar als een werk vol symboliek (L.M. van Dis, Acht Lezingen en hier, p. 59). Het werk bleek een bron van inspiratie voor meer theoretisch gerichte onderzoekers. Vooral de doctoraatsthesis van Rik van Daele is zonder het werk van Arendt ondenkbaar.
Met zijn dissertatie heeft Arendt het fundament voor een moderne literaire constructie van wetenschappers gelegd door te poneren dat het conflict tussen natuur en cultuur, tussen wildernis en beschaving, tussen levenslust en macht constituerend is voor Van den vos Reynaerde. Met die grote greep gaf hij aan de tekst veel meer betekenis dan zijn voorgangers en tijdgenoten deden en dan, naar aangenomen mag worden, ook het middeleeuwse publiek er in las. Arendts interpretatie van de Reynaert zegt meer over zijn eigen tijd dan de tijd waarin het verhaal geschreven is.
De verborgen wereld van G.-H. Arendt
Onderzoekers van de generatie van Arendt lazen de Reynaert als een verhaal over dé Oorlog (hier, p. 34), maar iedere onderzoeker zag andere overeenkomsten tussen het gedicht en de oorlog. Ook voor Arendt was Van den vos Reynaerde een parabel over het recente verleden door de tegenstelling die hij zag tussen de vrijheidszin van Reynaert en de dwingende macht van de overheid. Er is reden aan te nemen dat Arendt zijn verlangen naar een vluchtwildernis in het middeleeuwse gedicht weerspiegeld zag. Een veilig thuis had hem in zijn kinderjaren ontbroken.
Gerard-Herman Arendt werd in 1935 geboren in Hilversum. Zijn Duitse, wettelijke vader was toen al met de noorderzon vertrokken. In de familie werd gezegd dat dat niet zijn biologische vader was. Hij had een oudere (half?)broer. Zijn moeder Rennie Arendt-de Vries was opgegroeid in Duitsland. Zij sloot zich aan bij de NSB en werkte tijdens de oorlog in het ‘rusthuis voor moeders’ een instelling van de nationaalsocialistische Nederlandsche Volksdienst.
Zowel in Nederland als in Duitsland zijn de kinderen alleen door hun moeder opgevoed. Zij was belezen, kende Engels en Frans, speelde piano en had interesse in occultisme. Binnen dit NSB-gezin zal Reynaert als deel van het ‘Germaanse erfgoed’ niet onbekend geweest zijn. Er verscheen zelfs een bewerking voor kinderen. Het antisemitische vervolg van de NSB’er Robert van Genechten op het Reynaertverhaal is in deze kringen in duizenden exemplaren verkocht. Rennie zal geweten hebben, dat het oudste kind van NSB-leider Meinoud Rost van Tonningen en Florrie Heubel, – nu beter bekend als de Zwarte Weduwe – Grimbert, naar de das uit Van den vos Reynaerde vernoemd was. Florrie Heubel was in Hilversum opgegroeid en ze waren er met groot NSB-vertoon gehuwd.
Het is dan ook zeer wel mogelijk dat de hoofse vrouw die volgens de opdracht in het boek Gerard Arendt vroeg om over “dese geschiedenis van Reynaerde” een proefschrift te schrijven, zijn moeder was. Haar voornaam Rennie lijkt bovendien op Reynaert. Dit suggereert dat Arendt nog in zijn Nederlandse kinderjaren met Reynaert kennis had gemaakt.
Met het boek van Robert van Genechten op het Reynaertverhaal vertoont Arendts analyse opvallende overeenkomsten. Deze Reynaertbewerking onderscheidt zich van zowel andere adaptaties als wetenschappelijke interpretaties van het verhaal door de betekenis die de schrijver toekent aan de ruimtelijke tegenstelling tussen de wildernis en het gecultiveerde landschap. Alleen in de Achterhoek, de streek waar Reynaert een nieuwe vossenburcht sticht in de bossen, kan de vos nog leven (en jagen) naar zijn natuur, schrijft Van Genechten. De hofdieren leven in een gecultiveerde wereld waar voornamelijk distels worden verbouwd. Het lijkt erop dat in Arendts beschrijving van de ruimtelijke structuur in Van den vos Reynaerde dit verhaal uit zijn Nederlandse kindertijd geresoneerd heeft.
Gerard was door zijn opvoeding en school ontvankelijk voor een boek als dat van
Van Genechten. Thuis werd naast Nederlands ook Duits gesproken. Gerard ging naar de Duitse school. Jodenhaat werd op die school met de paplepel ingegoten. Al is de moeder van Arendt nooit betrapt op antisemitisme, wel haar kinderen door hun opa.
Op Dolle Dinsdag (5 september 1944) werd het gezin – moeder, oudere broer en Gerard – naar Duitsland geëvacueerd. Onderweg werd de trein waarin ze zaten door geallieerde vliegtuigen beschoten. Zijn moeder en zijn broer raakten gewond. Veilig waren ze niet. Het huis waarin ze verbleven werd gebombardeerd en weer raakte zijn broer gewond. In de winter van ’45/’46 maakten ze een barre tocht door Noord-Duitsland nadat het gezinnetje in hun papieren het stempel DP, displaced person, had gekregen. Uiteindelijk belandden ze in Wilhelmshafen.
Deze gebeurtenissen moeten het oorlogskind van tien, elf jaar oud beschadigd hebben. Het boek De Mastmakersdochters van Jack van Ommen geeft een ontluisterend, maar weinig empathisch beeld van Gerard Arendt. Hij was een moeders- en zorgenkindje. Tot zijn zestiende jaar plaste hij in bed. Uit brieven van zijn moeder geschreven in het begin van de jaren zestig, de tijd waarin hij aan zijn dissertatie werkte, komt hij naar voren als een moeilijke, niet zo’n prettige jongeman. Een jongen die goed leerde, en later succesvol was, zou geen problemen kennen, was de redenering die indertijd vrij algemeen was. Zijn gedrag is typerend voor kinderen met een oorlogstrauma: “40% van de kinderen die opgroeit in conflictgebieden heeft last van psychosociale problemen. Zij vertonen vaak agressief gedrag, zijn teruggetrokken en gaan sociale interactie uit de weg. Sommigen kinderen zijn angstig, slapen slecht en gaan weer in hun bed plassen”, schrijft War Child op zijn website. Ook bekend is dat een displaced person een verhoogde kans op zo’n trauma heeft.
Arendts keuze om Nederlands te studeren was ingegeven door de behoefte om een manier te vinden om met het verleden om te gaan. “Ik wilde iets voor Nederland doen in Duitsland”, zei hij later. Er is dan ook aanleiding te veronderstellen dat Arendts ‘Inaugural-Dissertation’ een sublimatie is van zijn oorlogservaringen. In zijn werk schiep Arendt binnen een nauwelijks doordringbaar woud van redeneringen en liststructuren een vluchtwildernis. “Ein menschlicher Traum” noemde hij de vluchtwildernis van Reynaert. De dissertatie was voor hem een manier om een antwoord te geven op levensvragen.
Het hoogleraarschap aan de Freie Universität in Berlijn, waar hij in 1967 was aangesteld als medewerker en 1971 hoogleraar werd, liep uit op een mislukking. Hij “moest afzien van wetenschappelijke publicaties om het vakgebied gaande te houden” (hier). Arendt werd naar eigen zeggen doodmoe en ziek door een voortdurende overbelasting als enige hoogleraar. Toen neerlandistiek in 1986 aan de FU dreigde te verdwijnen, klaagde hij zijn nood in de NRC. Zijn verhouding met de vakgroep germanistiek was duidelijk verstoord. Het beeld dat oprijst uit het interview is dat van een man die niet om kan gaan met een crisissituatie. Bij het afscheid wijst hij de verslaggever op de satirische spreuk die Jules Deelder op de Berlijnse Muur had gespoten: “Beter maf dan Mof”. De verslaggever betrok de woorden op Arendt.
Kort daarop ging Arendt vervroegd met pensioen. Op 3 augustus 2003 werd hij dood aangetroffen in zijn woning in Berlijn-Steglitz. De exacte datum van zijn overlijden is niet bekend, een in memoriam is nooit verschenen.
Voor genealogische informatie klik hier.
Willem Kuiper zegt
Wie het proefschrift van Arendt nu leest, doet er goed aan om zich eerst in te lezen in de Reynaert-literatuur van die jaren. Ik was begin jaren ’70 kandidaat-assistent van Frank Lulofs en heb toen met het oog op diens voorgenomen transfer naar Groningen op een mechanische schrijfmachine de systeemkaarten van het zogeheten ‘Reynaert apparaat’ met tekstinterpretatief commentaar op afzonderlijke versregels gekopieerd. Daarin stonden vooral verwijzingen naar artikelen van auteurs die nogal ‘heemkundig’ dachten. Omdat Lulofs tijdens zijn colleges regelmatig naar zijn recensie van Arendt verwees, ben ik dat boek gaan lezen. Afgezien van het inleidende hoofdstuk over Goethe en wat satire is, vond ik het boek een verademing in zijn allegorische literaire benaderingswijze, alsook dat men in Nederland wel heel erg zuinig en zelfs onwelwillend op dit proefschrift gereageerd had.
Toen mede Spektator-redacteur Frans de Rover naar Berlijn vertrok om hoogleraar te worden, kwam hij daar in aanraking met Arendt. Dat contact verliep moeizaam, als ik mij goed herinner. Jammer dat ik dat daar niet meer op terug kan komen.