Door Marc van Oostendorp
De literaire polemiek is een vreemd genre: ze veronderstelt dat een schrijver zich grondig verdiept in boeken waarvan hij een afkeer zegt te hebben. Nu zijn er zoals bekend heel veel slechte boeken, en de vraag doet zich dan voor: waarom zoveel drukte over iets zo onbelangrijks? Een belangrijke taak van de polemicus is dus om duidelijk maken dat er wel degelijk iets op het spel staat: zijn onbeduidende tegenstander, de schrijver van die slechte boeken, heeft bijvoorbeeld volkomen ten onrechte een belangrijke positie in de literatuur. En dat is heel erg, want literatuur, dat is het hoogste én het diepste dat de schrijver zich kan voorstellen en er mogen dus eigenlijk geen slechte boeken verschijnen.
Arie Storm maakt het zichzelf wat dit betreft op minstens twee verschillende manieren niet gemakkelijk in zijn nieuwe boek Het horrortheater van de Nederlandse literatuur . In de eerste plaats door zich een voorstander te betonen van wat hij ’toegankelijk postmodernisme’ noemt, en in de tweede plaats door te benadrukken dat hij maar een eenvoudige jongen is uit de Schilderswijk die toevallig gegrepen is door lezen in plaats van door een andere hobby.
Bijl
Postmoderne polemiek is nog lastiger dan premoderne of moderne polemiek. Het postmodernisme relativeert heel veel dingen die je als goed polemicus zou willen kritiseren, zoals de consistentie van een verhaal. Zo meldt Storm ook in dit boek weer dat het idioot is om personages in een boek als mensen te zien – het zijn personages en die gedragen zich per definitie heel anders dan “de buren die het blijkbaar moeilijk hebben maar er zich dapper doorheen slaan”. Wie daar anders over denkt is naïef.
Tegelijkertijd wil Storm op oud-Hermansiaanse wijze de roman De heilige Rita van Tommy Wieringa belachelijk maken door hem zin voor zin in mootjes te hakken, Hij gebruikt daarvoor de onwaarschijnlijkheid van de handelingen van de hoofdpersoon:
Openingszin: ‘Paul Krüzen spuwde in zijn handen, greep de steel vast en hief de bijl boven zijn hoofd.’ (…) Tweede zin: ‘De stronk op het hakblok spleet maar barstte niet uit elkaar.’ En dat alleen maar door het heffen van de bijl!
Nog even los van het feit dat het in het algemeen flauw is om te doen alsof je als lezer niet soms zelf mag interpoleren tussen een opgeheven bijl en het moment dat die bijl valt: wanneer je jezelf postmodernist noemt, slaat zo’n kritiekpunt volkomen dood. Als personages geen mensen van vlees en bloed zijn, waarom is het dan ineens ondenkbaar dat ze een stronk kunnen splijten door alleen maar een bijl te heffen?
IJdel
Behalve als postmodernist afficheert Storm zich dan ook nog eens als een gewone volksjongen uit de Schilderswijk die ooit op het pad van de literatuur is geraakt door Maarten ’t Hart, en die al dat gelees ook eigenlijk nergens goed voor vindt. Hij maakt alle leesbevorderaars belachelijk die proberen aan te tonen dat je door lezen een beter mens wordt, omdat het je woordenschat of je empathisch vermogen vergroot. Lezen is heel fijn, maar het is ook niets meer dan een solitair genoegen, een soort masturberen, die vergelijking maakt Storm expliciet.
De vraag is echter waarom je je überhaupt druk zou maken over de manier waarop andere mensen masturberen, en op dezelfde manier waarom het erg is als iemand met plezier de romans van Tommy Wieringa leest. Als het zulke privé-genoegens zijn, waarom moeten we er dan over discussiëren, en vooral: waarom moeten we er dan polemieken over voeren?
Storm maakt bovendien weinig concreet wat volgens hem dan wél goede literatuur is. Nee, Wieringa, Pfeijffer en Waterdrinker niet, maar de hierboven aangehaalde passage over De heilige Rita is daarbij de concreetste over het werk van deze schrijvers. Verder is het bezwaar tegen de aangehaalde auteurs vooral dat ze ‘ijdel’ zijn en af en toe op de televisie verschijnen. Waarom die twee dingen belangrijk zijn, wordt niet duidelijk. Ja, in de ogen van Storm moet het allemaal alleen om de literatuur gaan. Maar als dat zo is, dan kun je schrijvers alleen bekritiseren door te laten zien dat wat ze schrijven slecht is. Dat doe je niet door een wat gezochte kritische opmerking over de eerste twee zinnen van één boek van één van hen.
Als het allemaal om de tekst gaat en het plezier van het schrijven en wat niet al, laat dan zien wat er mis gaat bij de schrijvers die je bewondert en zeur niet over parafernalia zoals hun tv-optredens.
Indrukwekkende kleding
Ik moest bij het lezen van Het horrortheater af en toe denken aan Nick Hornby, een Engelse schrijver die jarenlang voor het Amerikaanse blad The Believer een column schreef onder de titel Stuff I’ve been reading. Hornby bekent zich daarin weliswaar niet tot het toegankelijke postmodernisme, maar laat zich wel net als Storm zien als een volksjongen die toevallig niet alleen van voetbal houdt, maar ook van literatuur. Lezen is niet iets hoogs, lezen is leuk. Maar Hornby trekt daaruit ook precies de conclusie die uit die premissen volgt, namelijk dat je niet polemisch kunt zijn, want als er zoveel te lezen is zijn er geen gronden om enorm opgewonden te raken over boeken die je toevallig niet mooi vindt. Beter kun je uitleggen wat je wel bevalt, en waarom. Ik houd niet zo van Hornby’s romans, maar zijn stukken over lezen vind ik heel erg grappig.
Nu is Storm onmiskenbaar af en toe ook grappig, bijvoorbeeld in een passage waarin hij de toespraak van Wieringa tijdens de begrafenis van Menno Wigman belachelijk maakt:
Het is niet mijn gewoonte om begrafenissprekers te recenseren, maar als er zo duidelijk sprake is van een optreden kan dat wel, vind ik. Tommy krijgt voor zijn act vijf sterren. Wat hij zei was op zijn eigen manier zo volkomen aangrijpend, en dat was al het geval vóórdat hij in feite iets had gezegd. De visuele performance mocht er van het begin af aan zijn. We zagen een goed gesoigneerde man van middelbare leeftijd die rechtop probeerde te staan maar tegelijkertijd gebukt ging onder een groot leed, een diep verdriet, een niet te dragen verlies. Opeens haalde hij ergens van tussen en uit zijn indrukwekkende kleding een leesbril tevoorschijn. Het vel papier dat plotseling voor hem lag streek hij nog eens lekker recht.
Deze kritiek op een toespraak bij een begrafenis is inderdaad zo ongepast dat het van de weeromstuit weer grappig wordt. Alleen: meer dan grappig is het niet, bijvoorbeeld omdat er geen echte morele verontwaardiging in doorklinkt over Wieringa’s optreden of zijn indrukwekkende kleding. Je krijgt bijvoorbeeld niet het idee dat Storm zelf nu veel meer van Wigman en diens werk heeft gehouden dan Wieringa. Het maakt Storm in wezen allemaal niks uit, voor hem staat er net zo min iets op het spel als voor Wieringa, hij was op die begrafenis en zag een aanleiding om iets venijnigs te schrijven.
Dat gebrek aan werkelijke betrokkenheid maakt zijn beschrijving van hetzelfde niveau als dat optreden (althans dat optreden zoals hij het beschrijft, ik ben niet op Wigmans begrafenis geweest): een lege act voor de bühne. Het betekent allemaal niks, je gelooft ook geen moment dat Storm zich echt druk maakt over de ‘horror’ in het theater, maar er moet nu eenmaal af en toe wat geschreven worden.
Arie Storm. Het horrortheater van de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Prometheus, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
martijnbenders zegt
Arie Storm ken ik eigenlijk vooral uit het voorwoord van mijn boek WWW omdat Rob Zeeman tegen hem van leer trok als typisch middelmatige. Ik moet dat toch eens vaker doen, mensen in een voorwoord van leer laten trekken.
Jona Lendering zegt
Nick Hornby is inderdaad een fijne recensent. “The polysyllabic spree” is een van de leukste boeken die ik ken.
DirkJan zegt
Ik ken Arie Storm alleen van zijn voormalige recensies uit het Parool en heb zijn nieuwe boek niet gelezen. Wel hoorde ik van de week een lang interview met hem op de radio in Nooit meer slapen.
De reden dat Storm ook slechte boeken las, want lezen doet hij tegenwoordig niet meer, kwam, zei hij, omdat hij wekelijks een recensie moest schrijven en er domweg bij lange na geen 50 goede boeken per jaar in Nederland verschijnen. Dan moet je ook slechte boeken bespreken.
Het meeste kritiek heeft Storm inderdaad op de ijdelheid van de auteurs, maar hekelt vooral ook de hypocrisie. De literaire wereld wemelt van de figuren die zich naar buiten toe heel verheven en nobel tonen, maar in werkelijkheid platte onoprechte lieden zijn. Zo twijfelde Storm ook aan de zogenaamde innige vriendschap tussen Tommy Wieringa en Menno Wigman en vond hij de grafrede van Wieringa vooral kil en vooral bedoeld voor het strelen zijn eigen ijdelheid.
Het hele interview is hier terug te luisteren:
https://www.vpro.nl/nooitmeerslapen/luister/afleveringen/2019/Mei/27.html