Door Marc van Oostendorp
Mijn kleine, doorgaans o zo gezellige hoekje van het wereldwijde computernetwerk dat het mogelijk maakt informatie te verspreiden of te zoeken en te e-mailen, is de laatste dagen in rep en roer over dit stukje dat de bekende Haïtiaans-Amerikaanse taalkundige Michel DeGraff schreef op een website ter ere van de negentigste verjaardag van de nǿg beroemdere Amerikaanse taalgeleerde Noam Chomsky.
Waarom die rep en die roer nu ineens zijn ontstaan is niet helemaal duidelijk. Dat stukje staat al minstens een maand op voornoemd netwerk en wat DeGraff zegt is ook al langer bekend (ik schreef er vorig jaar al eens over onder de niets tot de verbeelding over latende titel ‘een onverkwikkelijk debat‘). Maar hoe dan ook is discussie altijd goed, en de kwestie zelf is potentieel van belang voor iedereen die beter wil begrijpen wat een mens eigenlijk is: de vraag of er talen zijn die eenvoudiger zijn dan andere.
Nuances
DeGraff denkt dat dit niet het geval is: alle talen zijn precies even ingewikkeld. Hij verdenkt zijn tegenstanders ervan dat ze ‘eurocentrisch’ denken, en de gedachte dat er een hiërarchie van talen is heeft inderdaad diepe wortels in de Europese traditie, natuurlijk in de variant waarin de Europese talen bovenaan stonden en uitblonken in duidelijkheid, rationaliteit en schoonheid, terwijl de talen van gekoloniseerde volkeren primitief waren, geen subtiele gedachten konden uitdrukken en lelijk klonken.
Nu heb ik nog nooit gehoord van een moderne taalwetenschapper die deze gedachte ook nog onderschrijft, maar de vraag naar die eenvoud van talen duikt wel af en toe weer op, en er zijn ook wel mensen die inderdaad beweren dat sommige talen eenvoudiger zijn dan andere. Volgens DeGraff zijn echter alle talen precies even ingewikkeld – en volgt dit uit Chomsky’s theorie over een aangeboren taalvermogen die het mogelijk maakt aan kinderen willekeurig welke taal te leren. (Martin Haspelmath zegt in een blogpost, naar mijn overtuiging terecht, dat het idee dat alle talen gelijkwaardig zijn logisch volkomen los staan van het idee dat er een aangeboren taalvermogen is.)
Grotere stukjes
Mij lijkt DeGraffs visie op die eenvoud eigenlijk even weinig zeggend als dat van zijn tegenstanders. De hele kwestie lijkt me uiteindelijk dat er nog nooit een maat is vastgesteld voor zoiets de complexiteit van talen. Kinderen doen ongeveer even lang over het leren van die talen als hun moedertaal, maar wat voor nuances zie je in dat ongeveer?
Er zijn wel maten voor kleine stukjes van de taal, vaak aspecten van grammatica’s. Als je zo’n stukje klein genoeg maakt, kun je natuurlijk wel een maat maken. Het Duits is ingewikkelder dan het Nederlands, want het heeft zes vormen van het bepaald lidwoord (der, die, das, des, dem, den) en het Nederlands heeft er maar twee (de, het). Het Engels is nog eenvoudiger, want dat heeft alleen the. Je hebt er vrij weinig aan, maar het is ontegenzeggenlijk een maat en in die zin een manier om een hiërarchie te bouwen waarin ofwel het Duits (lekker precies) ofwel het Engels (lekker makkelijk) ofwel het Nederlands (lekker evenwichtig) bovenaan staat.
In concreto neemt men soms wel iets grotere stukjes (alle vervoegingen en verbuigingen in een taal) maar daar blijft het bij. Het probleem ontstaat als je een taal als geheel wilt beschouwen, want we weten niet eens wat dat is, een taal als geheel. Hoort een geleerde woordenschat erbij en hoe wegen we die af tegen voorzetsels? Moeten we het aantal idiomatische uitdrukkingen erin verdisconteren? Subtiele codes die een taalgemeenschap hanteert over wie onder welke omstandigheden precies een bepaalde beleefdheidsvorm moet hanteren? Enzovoort. Geen enkele taal is ooit helemaal door geleerden in kaart gebracht, laat staan dat we een idee zouden hebben hoe we de complexiteit van zo’n kaart zouden kunnen vaststellen.
Sleutelbeen
Je kunt dan dus alleen een discussie voeren over de vraag of een onderdeel van de grammatica nu wel of niet complexer is. In het geval van een Chomskyaanse visie op taal is dat heel duidelijk: Chomsky kijkt alleen naar één aspect van wat we doorgaans taal noemen, de syntaxis, en zelfs daarvan neemt hij feitelijk slechts een klein, goed afgebakend deelgebied.
Dat is allemaal op zich goede methodologie wanneer je talen wilt bestuderen, maar een discussie over de vraag of talen nu in complexiteit verschillen op zo’n klein onderdeel (hoe belangrijk misschien ook) lijkt me nauwelijks zinnig. Op zo’n kleine basis een discussie voeren over de vraag of sommige talen (en dus sommige mensen) primitiever zijn dan anderen is alsof je mensen gaat vergelijken op basis van variatie in het sleutelbeen. Wie wil dat?
Lucas zegt
Of talen complexer zijn lijkt me heel interessant, zelfs (of juist) als het gaat om kleine deelgebieden. Het kan absoluut inzicht bieden in de evolutie van taal als er selectie/adaptatie is op een klein niveau. Net zoals het fascinerend zou zijn om te zien hoe er selectie kan hebben plaatsgevonden voor verschillende vormen van een sleutelbeen.
Primitief lijkt me dan weer een onzinnig waardeoordeel, maar volgens mij is dat een stroman.
Marc van Oostendorp zegt
Het kan ongetwijfeld interessant zijn, maar het kan eigenlijk niet leiden tot verregaande conclusies over de bruikbaarheid, e.d. van die talen, omdat niet uit kan worden gesloten dat eenvoud op het ene gebied gecompenseerd wordt door complexiteit op een ander gebied.
Sterre zegt
Wat (ook) interessant is aan de kwestie is hoe complexiteit van (deelgebieden van) talen samenhangt met sociaalhistorische eigenschappen van de gebruikersgemeenschap. Zie bijvoorbeeld Trudgills Sociolinguistic Typology over dit onderwerp. Zijn talen die door kleine, hechte gemeenschappen met veel common knowledge gebruikt worden complexer dan talen die door grote, ‘losse’ gemeenschappen worden gebruikt? Wat betekent dat voor hun leerbaarheid voor eerste- en tweedetaalverwervers?
Trade-off-argumenten (denk ook aan: wat lastig voor een spreker is vaak juist simpel voor een hoorder) maken het altijd lastig (of onmogelijk) om iets over een taal in z’n geheel te zeggen, maar dat neemt niet weg dat je je kunt afvragen waarom bepaalde talen bepaalde vormen van complexiteit ontwikkelen en in stand houden en andere niet of minder, of andere vormen.
Berthold van Maris zegt
Sterre heeft een paar jaar gelden ongeveer over deze kwestie een uitstekende dissertatie geschreven.
Lucas zegt
Klopt, maar het lijkt me dat verregaande conclusies niet de drijfveer moeten zijn van academisch onderzoek. Kleine stapjes en dan kunnen we die later hopelijk bij elkaar brengen.
(Ik erger me aan hoe ambitieus ik moet zijn in onderzoeksvoorstellen, terwijl alles en iedereen weet dat die ambities nooit waargemaakt kunnen worden. Maar wie niet ambitieus is, krijgt geen financiering :/)
Sterre zegt
Eens!
Marc van Oostendorp zegt
Een belangrijke vraag hierbij is ook wat wel of niet is toegestaan. De hypothese van Trudgill over een correlatie tussen morfologische complexiteit en de openheid van een samenleving is interessant en aanvaardbaar, een correlatie met laten we zeggen het gemiddelde IQ van de sprekers is dat niet. De vraag is dan waarom dan niet.
Leonarda zegt
Eenvoudiger = eenvoudiger te leren of eenvoudiger qua taalkunde/uitspraak/schrift? Ik heb altijd begrepen dat Hongaars het moeilijkst is. Ik woon sinds twee jaar in Portugal en ik vind Portugees heel erg moeilijk.
Sterre zegt
Wat je beschrijft is het verschil tussen ‘relatieve complexiteit’ (hoe moeilijk is het om het te leren) en ‘absolute complexiteit’ (hoe moeilijk is het systeem, hoeveel regels heb je nodig om het te beschrijven). Die twee hangen niet per se samen. O.a. doordat je bij relatieve complexiteit ook te maken hebt met allerlei eigenschappen van de leerder, zoals haar of zijn andere talenkennis, leeftijd, etc. etc.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Als je kijkt naar de “stambomen” van de talen, dan zie je dat het Hongaars zeer ver van het Nederlands verwijderd is, verder dan Russisch en Hindi. Daar zal de reputatie dat Hongaars het moeilijkst is (die mij overigens niet bekend was) wel aan te danken zijn. Overigens staat het Portugees wel een stuk dichterbij… (Maar een taal leren is gewoon een vreselijk karwei.)
Sterre zegt
Ja inderdaad, de verwantschap van de talen die je kent en de taal die je leert is ook zo’n factor die de relatieve complexiteit beïnvloedt, maar niks zegt over absolute complexiteit. Zeker een reden waarom Hongaars (en Fins) heel moeilijk zijn voor Nederlandstaligen. Portugees heeft een heel ondoorzichtige fonologie, dat helpt ook weer niet mee.
Berthold van Maris zegt
Nog nooit van gehoord. Wanneer mag je een taalkundige beroemd noemen?
Marc van Oostendorp zegt
Daar zijn geen waterdichte criteria voor. In dit geval is Noam Chomsky de enige persoon die ik hierboven expliciet ‘beroemd’ noem, en ik geloof niet dat je nog nooit van hem hebt gehoord. Ik neem aan dat je doelt op Michel DeGraff, maar ik verwijs ook naar een van zijn claims to fame: dat John McWhorter onlangs een heel boek bij CUP heeft uitgegeven over zijn twist met vooral DeGraff. Een heel boek over je bij Cambridge University Press is voor mij genoeg voor het predicaat ‘bekend’ en eigenlijk ook wel ‘beroemd’. In het algemeen denk ik dat er momenteel geen internationaal georiënteerde creolisten zijn die nog nooit van DeGraff hebben gehoord. In die tak van de taalkunde is hij dus in ieder geval bekend of beroemd en mogelijk berucht.
Berthold van Maris zegt
Ja, ik bedoelde de Haitiaanse Amerikaan die je (impliciet) beroemd noemt.
Is in een bepaald specialisme van de taalkunde beroemd zijn bij de mede-specialisten niet net zoiets als de frietbakker die beroemd is bij alle mensen die in zijn dorp wonen? Beroemd in eigen dorp.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, maar dan moet je niet vergeten dat je momenteel ook de Dorpsbode aan het lezen bent.
Los daarvan, ik weet niet zo goed wat voor definitie je anders moet hanteren. Ik neem aan dat Chomsky nog steeds de taalkundige is die de meeste mensen kennen, maar de mensen die hem kennen zullen overwegend hun middelbare school hebben afgemaakt. Zelfs als we de beroemdste geleerde van onze tijd nemen (wie zou dat zijn?) is die natuurlijk nog lang niet zo beroemd als Kim Kardashian. Zo werkt dat: roem is een relatief begrip.Een beroemde taalkundige is een taalkundige die beroemd is *voor een taalkundige*.
DirkJan zegt
Leuke vraag, Wie is momenteel de bekendste wetenschapper op deze aardbol? Als hij nog had geleefd was het antwoord simpel, Stephen Hawking, maar die is dood, net als Oliver Sacks. Dan denk ik nu aan bioloog Richard Dawkins. Hoge ogen gooien ook natuurkundige Freeman Dyson en taalkundige Noam Chomsky, Misschien ook biologe Jane Goodall? Voor Nederland denk ik recent aan Nobelprijswinnaar en chemicus Ben Feringa en bioloog Frans de Waal. Robbert Dijkgraaf is de bekendste op het gebied van populariseren van de wetenschap. Denk en vind ik.
DirkJan zegt
Ahum, ik bedoelde natuurlijk wie het beroemdst is, dat is net wat anders dan het bekendst. Misschien is het toch wel Chomsky.
Berthold van Maris zegt
En dan nog iets: zijn er naar aanleiding van die negentigste verjaardag van Noam Chomsky meer felicitaties van mensen die hem bij nader inzien niet helemaal goed begrepen hebben?