Door Marc van Oostendorp
Wie wil horen hoe boos geleerden kunnen worden op andere geleerden, moet de recente aflevering van de podcast New Books On Language beluisteren waarin de Britse taalkundige John Weston zijn Amerikaanse collega John McWhorter interviewt.
Niet dat Weston en McWhorter nu zo’n hekel aan elkaar hebben, maar McWhorter heeft een boek geschreven waarin hij zijn ruzie beschrijft met een aantal andere taalkundigen: The Creole Debate.
Want een ander woord dan ruzie bestaat er niet, zo wordt duidelijk uit de podcast en – voor de goede verstaander – uit het boek. En dat allemaal over één op het oog toch niet heel bloedige kwestie: zijn creooltalen anders dan andere talen?
Creooltalen zijn de talen die – bijvoorbeeld – op slavenplantages zijn ontstaan, waar tot slaaf gemaakten uit verschillende Europese landen bij elkaar kwamen en met elkaar en met de Europese ‘meesters’ moesten communiceren. Veel talen die in Suriname worden gesproken, zoals het Surinaams en het Saramaccaans, zijn creooltalen. Ze hebben vaak woorden die uit een Europese taal komen (in de Surinaamse talen is dat overwegend Engels).
Lange geschiedenis
Tot zover is er geen verschil van mening. De vraag is nu: zitten talen die op deze manier zijn ontstaan ook anders in elkaar dan andere talen? Kun je aan hun grammatica nog zien dat ze op deze manier zijn ontstaan?
Ja, zegt McWhorter, als erfgenaam van een oude traditie van de studie van deze talen. Op de plantages spraken de slaafgemaakten in eerste instantie noodgewongen een gebroken taal met elkaar – een pidgin. Uit die pidgin vormde vervolgens nieuwe generaties slaven een volwaardige taal, de creooltaal. Aan de structuur van zulke talen kun je dat nog steeds zien: ze hebben geen lange geschiedenis gehad en dus zitten er allerlei dingen niet in die talen alleen hebben na een lange geschiedenis. Ingewikkelde systemen van verbuigingen en vervoegingen, bijvoorbeeld, of woorden die zijn samengesteld (under-stand) en waarvan je de betekenis (‘begrijpen’) niet kunt afleiden uit de samenstellende delen.
Elegante theorie
Zijn tegenstanders – waarvan de Amerikaanse taalkundige Michel DeGraff de meest uitgesprokene is – zeggen daarentegen dat creooltalen niet cruciaal anders zijn dan andere talen. Ook andere talen worden beïnvloed door nog weer andere talen. Ook zij krijgen soms een eenvoudiger structuur doordat er ineens veel buitenstaanders komen die de taal op volwassen leeftijd leren, en dan ontstaat er ook vereenvoudiging. Deze onderzoekers noemt McWhorter uniformitariërs (creooltalen hebben een uniforme structuur als andere talen). McWhorter zelf kun je dan een exceptionalist noemen.
Het is, zou je zeggen, een overzichtelijke wetenschappelijke kwestie. Je deelt argumenten over en weer uit, maar helaas zijn er in de loop van de tijd andere kwesties bij gekomen. Zo horen de uniformitariërs meestal tot een bepaalde taalkundige school – de Chomskyanen – waar McWhorter duidelijk niet toe behoort. Zo vindt McWhorter dat zijn tegenstanders teveel bezig zijn met het ontwerpen van een elegante theorie en te weinig met het kijken naar de data. En het ergst van al: zo klinkt er in de argumentatie van de uniformitariërs meer of minder impliciet soms een verwijt door van racisme.
Rationeel
Het idee is dat exceptionalisme zegt dat creooltalen op een bepaalde manier een eenvoudiger grammatica hebben dan andere talen. Daaruit zou je de conclusie kunnen trekken dat de sprekers van zulke talen ook eenvoudiger denken. McWhorter – zelf zwart én spreker van standaard Amerikaans Engels – is het niet eens met die beschuldiging van racisme: volgens hem is er geen causale relatie tussen de eenvoud van iemands taal en de complexiteit van zijn denken. Vooral uit de podcast is duidelijk dat de verdenking hem dwars zit (en wie zou dat verbazen); ook in het boek zet hij uiteen waarom het onterecht is.
Tegelijkertijd kun je zeggen: maar niemand heeft dat ook ooit gezegd, dat McWhorter een racist is. Men heeft alleen gewezen op de nare oorsprong van de ideeën.
Het is allemaal iets om heel ongemakkelijk van te worden. Er zitten teveel verdenkingen en onderlinge irritaties in de hele discussie. Je krijgt bijna het idee dat hij eigenlijk niet meer goed gevoerd kan worden, niet door deze mensen. Ik vind McWhorter een heel interessante en volgens mij integere geleerde, maar dat geldt even goed voor sommige van zijn tegenstanders (sommige, omdat ik ze niet allemaal ken). Dat de enige hoop is dat er snel een nieuwe generatie komt die los van al deze persoonlijke verwijten weer rationeel naar de kwestie kan kijken. Hij is er interessant genoeg voor.
John McWhorter. The Creole Debate. Cambridge: Cambridge University Press, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Olaf Koeneman zegt
Ah, net nu mijn cursus “English as a world language” weer begint! Ik ben geen creolist maar het lijkt mij goed mogelijk in dit debat een middenpositie in te nemen. Je zegt dan dat creooltalen veel eigenschappen heeft die getuigen van een relatief jonge geschiedenis maar je weerhoudt jezelf ervan daar het predicaat “simpel” op te plakken. Voorbeeld: Het feit dat creooltalen niet veel inflectie hebben betekent dat ze een aantal eigenschappen met partikels (kleine losstaande woordjes) uitdrukken. Er zijn ook veel oude talen die dat doen (Chinees, Afrikaanse talen) en we weten dat de grammatica van die partikels niet bepaald simpel is. Door die term uit de discussie te trekken hou je het debat over over de vraag of die specifieke eigenschappen het gevolg zijn van hun ontstaansgeschiedenis of van factoren als taalcontact, of beide, of geen van beide. Overigens lig is als generatief taalkundige niet wakker van de uitkomst van dit debat. Het generatief zijn betekent niet dat je daarom uniformitariër moet zijn.
Marc van Oostendorp zegt
Met dat laatste heb je denk ik gelijk. De discussie gaat over de invloed van de oorsprong van een aantal talen op hun structuur en dat lijkt me orthogonaal te staan op een en ander. Bickerton was een exceptionalist en een generatief taalkundige.
Het probleem is in sterk verpolitiseerde debatten dat het echt niet makkelijk is een middenpositie in te nemen. Je kunt ervoor kiezen het woord ‘simpel’ te mijden, maar dat betekent niet dat anderen je niet kunnen verwijten in die termen te denken.
Erik Bouwknegt zegt
Zolang het puur historisch-vergelijkend is, kun je je natuurlijk beperken tot alleen de Atlantische Creolen, maar zodra er iets algemeens over creolentalen uit moet worden afgeleid, lijkt het me wetenschappelijk gezien zuiverder ook naar heel andere creolentalen te kijken, bijvoorbeeld het Nubi, Kristang of Tok Pisin. Dat haalt meteen ook die historische angel uit het debat, want al zitten er aan de geschiedenis van die talen ook wel rauwe randjes, ze hebben met de Transatlantische slavernij in elk geval niet zoveel te maken.