Door Henk Wolf
De fouten die Nederlandstaligen maken bij het leren van een vreemde taal, kunnen je soms ook wat leren over hoe het Nederlands in hun hoofd zit. Zo zie ik regelmatig dat Nederlandstaligen zich bij bepaalde klinkerlengtes gemakkelijker voelen dan bij andere.
Een van mijn taken is het geven van cursussen Fries. Daar komen mensen op af met heel verschillende moedertalen, maar de grote meerderheid spreekt toch Nederlands als eerste taal. Doordat Nederlands en Fries nauw verwante talen zijn, die al heel lang in hetzelfde gebied gesproken worden, kunnen Nederlandstaligen al snel een behoorlijk niveau bereiken. Wel hebben ze hun eigen specifieke problemen. Een daarvan zijn, wat ik nu maar even de ‘extra lange klinkers’ noem.
Extra lange klinkers
We noemen de klinker in ‘Piet’ in het Nederlands doorgaans een lange klinker en de klinker in ‘pit’ een korte, maar zo heel opvallend is het lengteverschil tussen die twee niet eens. Het Fries heeft beide klinkers ook. Daarnaast heeft het nog een klinker die klinkt als die van ‘Piet’, maar die echt duidelijk veel langer wordt aangehouden. En het Fries heeft ook nog zo’n lange klinker die tijdens het uitspreken een beetje verandert, een zogenaamde tweeklank. Wie in het Nederlands een ie-klank voor een -r- zet, zoals in ‘bier’, die maakt een klank die daarop lijkt. En al die klanken zijn zogenaamde fonemen, dat wil zeggen dat je ze niet onderling kunt verwisselen, want dan krijg je een woord met een andere betekenis. Een standaardvoorbeeld:
- wyt (klinker van ‘Piet’) = ‘wit’
- wiid (extra lange variant van klinker van ‘Piet’) = ‘wijd’
- wiet (tweeklank van ‘bier’) = ‘nat’
Het is niet zo verbazend dat Nederlandstalige cursisten de voor hen bekende klinker van ‘Piet’ ook in het Fries zonder problemen de juiste lengte meegeven. De tweeklank van ‘bier’ vinden ze al wat lastiger, als er geen -r- op volgt. Maar het grote struikelblok is de extra lange klinker.
Dezelfde variatie bestaat ook bij de uu-klanken en de oe-klanken: ook die hebben een extra lange variant en een tweeklank. En ook daar is de extra lange variant voor Nederlandstaligen het moeilijkst. Ze gebruiken in plaats daarvan meestal de gewoon-lange variant of eventueel de tweeklank. Een spellingkwestie is dat niet, want in veel contexten is de extra lange uitspraak eenduidig uit de schrijfwijze ii af te leiden.
Kruipruimte van het Nederlandse klankhuis
Het didactische trucje dat ik tegenwoordig gebruik om cursisten toch te laten wennen aan het gebruik van de juiste klinkerlengte is door ze achtereenvolgens de Nederlandse woorden biet en beat te laten uitspreken, of koel en cool. Dan komen ze erachter dat ze het lengteverschil al lang konden maken. Vaak kunnen ze de juiste klinkerlengte door die bewustwording makkelijker ook in het Fries toepassen.
Nou heeft het Nederlands die extra lange klinkers dus wel, maar ze komen veel minder vaak voor dan hun gewoon-lange tegenhangers. Ook komen ze vrijwel alleen voor in leenwoorden, die daardoor ook tamelijk makkelijk als leenwoord te herkennen zijn. Nederlandstaligen kunnen ze uitspreken, ze gebruiken ze ook veelvuldig, zelfs als jong kind al, maar blijkbaar zijn die klinkers – anders dan de ‘gewoon-lange’ varianten – niet zomaar op afroep beschikbaar bij het leren van een nieuwe taal. Dat is gek, want een strategie die we bij het taalleren massaal gebruiken is het overnemen van de klanken van onze eerste taal in die nieuwe taal.
Wat anders geks: die klinkers verliezen hun extra lengte ook nog weleens en dat gaat vrij ongemerkt. Ik spreek computer uit met de ‘Engelse’ extra lange -oe-, maar mijn vrouw laat computer en toeter op elkaar rijmen. De gewoon-lange varianten lijken uiteindelijk een lichte voorkeur te hebben op de extra lange.
Om het in de vorm van een metafoor te zeggen: het lijkt alsof de extra lange klinkers wel deel uitmaken van het huis van de Nederlandse fonemen, maar ze zitten wel in de kruipruimte, zo’n plaats waar je niet zo vaak komt en waar je ook niet zo snel gaat zoeken als je iets nodig hebt. Soms moeten we blijkbaar zelfs expliciet de instructie krijgen om daar te gaan zoeken, anders vergeten we dat die kruipruimte bij het huis hoort en dan nemen we in plaats daarvan een klank die bovengronds makkelijker voorhanden is.
Met dank aan Marc van Oostendorp voor zijn
commentaar op een eerste versie van dit stuk.
Joke Kalisvaart zegt
Interessant!
Ik heb ooit een Engelse liedtekst fonetisch opgeschreven voor mijn oma die geen Engels kon lezen, en ze vond het maar een vies liedje. Het ging namelijk over pies. Peace dus.
Dat was het moment dat ik me realiseerde dat onze zogenaamde lange klinkers niet echt lang zijn en dat ik geen manier had om de juiste klank van peace in het Nederlandse te noteren. Had mijn oma dus maar Fries gesproken…
Marcel Plaatsman zegt
Voor mij als spreker van het Tessels zijn de lange klinkers van het Fries geen bezwaar – die heeft het Tessels immers ook. Waar ik bij het spreken van Fries wel eens moeite mee heb is het goed gescheiden van “ii” en “ie”. In het Tessels zijn dat allofonen van elkaar, in het Fries is er een strak onderscheid. Dan krijg je dus Fries met een Tessels accent…
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Het ‘strakke onderscheid’ is er inderdaad, maar wel valt momenteel waar te nemen dat het woord tiid (tijd) door velen wordt uitgesproken als tied.