Door Marc van Oostendorp
“Het is waarachtig geen toeval”, schrijft Bob Jongschaap aan het begin van zijn boek Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002, “dat zelfs van de bekendste Nijhoff-telg, de dichter Marinus Nijhoff, geen volwaardige biografie bestaat”. Daarvoor is volgens Jongschaap het leven van de Nijhoffs op het persoonlijk vlak te weinig opwindend. De familie Nijhoff was kennelijk te druk met werken bezig om er ook nog een interessant leven op na te houden.
Jongschaap, die zelf decennialang voor de firma heeft gewerkt, schreef daarom een boek over dat werk: de prachtige firma Martinus Nijhoff, die niet alleen (vooral wetenschappelijke) boeken uitgaf, maar ook een heel fraaie boekwinkel en antiquariaat op het Lange Voorhout in Den Haag had, en in de hoogtijdagen misschien nog wel het succesvolst was als exporteur van boeken.
Schone kunsten
Jongschaap weet overigens de drie Nijhoffs tussen 1853 en de jaren zestig van de twintigste eeuw directeur waren – Martinus (niet de dichter, maar diens oom), Wouter, en Wouter Pzn – wel degelijk alle drie te karakteriseren als kleurrijke persoonlijkheden, al kwam de kleur in alle drie de gevallen vooral uit dat werk.
Martinus bouwde het bedrijf binnen enkele jaren nadat hij zich in Den Haag vestigde op als een groot, alom gerespecteerd bedrijf, onder andere door zijn neus voor interessante auteurs en zijn inzet om alle boeken heel fraai uit te geven. Wouter was de meest uitgesproken persoonlijkheid: zijn mensen waren een beetje bang voor hem, tegelijkertijd moderniseerde hij het bedrijf voortdurend, bijvoorbeeld door ook vrouwen voor serieuze banen aan te nemen, en vond hij naast zijn werk voor het bedrijf ook nog de tijd om zelf studie te doen naar vroegmodern drukwerk. Wouter Pzn (dat Pzn staat voor: zoon van Paul, die zelf weer een broer was van Wouter) zette de professionalisering nog verder door, bijvoorbeeld omdat hij minder geneigd was om zelf op de voorgrond te treden dan zijn oom.
Ook de dichter Martinus komt nog even ter sprake, als een zoon van Wouter die weliswaar een tijdje probeert zich serieus in te zetten voor het bedrijf, maar dat opgeeft en, waarschijnlijk tot teleurstelling maar tegelijkertijd ook op kosten van zijn vader, een leven aan de schone kunsten te wijden.
Niet verloren
Naarmate het boek dichter bij 1970 komt, krijgt soms een beetje het karakter van een jubileumboek waarmee vroeger bedrijven zichzelf fêteerden. Jongschaap haalt in detail allerlei herinneringen op van de werkvloer – de manier waarop de post werd verdeeld over het bedrijf wordt in vrij groot detail uit de doeken gedaan. Bovendien wordt de toon, die over het algemeen prettig zakelijk is, dan soms een beetje jolig. Als onderschrift bij een door de dichter beschreven systeemkaartje staat “Het blijft altijd genieten, zo’n fraai handschrift” (p. 110). Veel wanklanken worden niet gehoord.
Dat verandert na 1970. Het bedrijf wordt opgekocht en opgehakt in allerlei onderdelen; de boekwinkel en het antiquariaat gaan eraan, en in 2002 valt uiteindelijk zelfs over de imprint Martinus Nijhoff het doek. Jongschaap is heel kort over deze periode, die hij duidelijk als minder ‘het echte Nijhoff’ beschouwt, maar eigenlijk is natuurlijk ook juist dat verhaal, hoe een prachtig op kwaliteit gericht bedrijf in handen valt van de duistere internationale krachten die alles kapot maken, de moeite van het vertellen waard.
Wat dat betreft is het waardig dat dit boek verscheen bij Vantilt, dat weliswaar natuurlijk veel kleiner is dan Martinus Nijhoff in zijn hoogtijdagen was, maar wel de standaards van met liefde uitgegeven fraaie boeken probeert in stand te houden. Nog is alles niet verloren!
Bob Jongschaap. Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002. Opkomst, bloei en ondergang van een boekenimperium. Nijmegen: Vantilt, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter