Jeugdverhalen over joden (44)
Door Ewoud Sanders
‘Pietje en zijne moeder’ (1784)
Auteur: waarschijnlijk Augustus Sterk (1748-1815)
Herkomst en drukgeschiedenis
‘Pietje en zijne moeder’ verscheen op 11 november 1784 in het Weekblad voor Neêrlands jongelingschap. Dit tijdschrift werd samengesteld door de Lutherse predikant Augustus Sterk, toen werkzaam in Amsterdam. Het verscheen tussen 1783 en 1786 en behoort tot de oudste Nederlandse jeugdtijdschriften.
Van wie de artikelen in dit weekblad afkomstig zijn, is niet bekend: ze werden niet ondertekend. Waarschijnlijk was Sterk zelf een van de voornaamste auteurs. De dominee profileerde zich wel duidelijk in de correspondentie met lezers. ‘Hij beantwoordt de door lezers gestuurde brieven, waarbij hij soms de brief geheel of gedeeltelijk opneemt’, aldus Marjoke Rietveld-van Wingerden in 1995. ‘Het is achteraf moeilijk te bepalen of deze ingezonden brieven fictief zijn of onderdeel uitmaken van een echte correspondentie.’
In 1785 kreeg Sterk in een ingezonden brief een schouderklopje voor zijn strijd tegen discriminatie van joden: ‘Mijn Heer! Gij hebt meermalen getoond, het prijzenswaardig voorneemen te hebben, om het vooroordeel te verminderen, het welk, hoe schandelijk en onchristelijk ook, veele zoogenaamde Christenen, tegen een geheel, door zijne oudheid tenminste eerwaardig, Volk bezielt; en ten dien einde het ’er op toegelegd, om uwe jonge Leezeren te overtuigen, dat, ook onder de Jooden, menschen gevonden worden, die, door hunne braafheid en edelmoedige denkwijze, onze hoogachting verdienen.’
Samenvatting
Een joods jongetje zit op de stoep voor een huis. Hij is halfnaakt, heeft het koud en heeft vreselijke honger. Zijn ‘memme’ is weg om brood te zoeken. Omdat hij hard huilt wordt hij uitgelachen door straatjongens. Die zeggen dat hij ‘maar een joodenkind’ is.
Dit tafereel wordt gadeslagen door Pietje. Die heeft zo met het joodse kind te doen, dat ook hij in huilen uitbarst. Dit leidt tot een samenspraak met zijn moeder.
Moeder: ‘Een joodenkind! En zou ik daar aan geld en brood geeven? Wie zoude medelijden met Jooden hebben? Het is immers zulk een ondeugend Volk.’
Pietje: ‘Is dat u ernst, moeder? Nee, ik kan het niet gelooven. Onder de Jooden zijn immers ook braave menschen. En al was dit zoo niet, hoe kan dit arme kind het helpen? Ach lieve moeder, het is zoo arm, het lijdt gebrek aan alles, en als wij het niet spoedig helpen, zal het van honger sterven.’
Moeder geeft Pietje toestemming om het kind naar de meid te brengen. Het jongetje kan eten en drinken krijgen in hun keuken. Als Pietje blij terugkeert, zegt moeder: ‘Gij hebt mij traanen doen storten, Pietje, want ik stelde mij maar zoo, als of ik dit Kind niet helpen wilde, om te zien hoe gij u gedraagen zoudt.’
Op moeders vraag van wie Pietje heeft geleerd dat men zich moet ontfermen over noodlijdenden, antwoordt hij: de gelijkenis van Jezus over de barmhartige Samaritaan (Lukas 10). En van zijn vader, want die hem heeft bijgebracht ‘dat alle menschen naasten zijn’.
Moeder besluit: ‘Gij zijt een braaf Kind, Pietje (…) Nu heb ik u noch
veel liever, dan te vooren; en als gij zoo voortgaat, kunt gij verzekerd zijn, dat alle braave menschen u zullen hoogachten, en dat God u, als zijn kind, zal liefhebben.’
Doelgroep
Voor welke leeftijdscategorie het Weekblad voor Neêrlands jongelingschap was bedoeld, is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk was het bestemd voor jongeren vanaf een jaar of veertien.Volgens een mededeling in het eerste nummer beoogde het weekblad ‘den jongen lieden niet alleen maar een aangename tijdkorting te bezorgen’, maar was het voornamelijk bedoeld ‘tot uitbreiding van hunne kundigheden, tot verbetering van hun hart, en dus ook tot bevordering van hun wezenlijk geluk te arbeiden’.
Laat een reactie achter