Iemand heeft een tien gegeven in ons managersfeuilleton De verleden tijd van lijken
“Goed,” zei Wouter, de voormalig hoogleraar Financiële Letterkunde die nu voorzitter was van de proefvisitatiecommissie. “Dan wilde ik maar beginnen.” Hij keek de leden van zijn vroegere vakgroep streng maar welwillend aan. “Als ik wat harde noten kraak, is dat natuurlijk niet omdat ik niet ook weet dat jullie allemaal, stuk voor stuk, heel goed werk doen. Alleen, daar zit ik hier niet voor. Een échte commissie weet dat straks misschien niet, en wij zijn er om jullie daarop voor te bereiden.”
De groep leek niet erg onder de indruk. Joop, de specialist in Middelnederlandse voegwoorden, niesde alsof hij zeggen wilde “ik ga over een jaar met pensioen, het zal mijn tijd wel duren, de echte visitatie is na mijn tijd.” Ook de overige aanwezigen keken zo, al lag hun pensioendatum nog op een onduidelijk moment in de verre toekomst.
“Marie”, zei Wouter. “We hebben de scripties bestudeerd die onder jouw begeleiding zijn geschreven. Althans”, hij knipoogde schrander, “een aselecte steekproef. Het is erg mooi werk. Misschien wel een beetje verdacht mooi. Neem dit werkstuk, “Genderverschillen in straattaal tussen 1998 en 2018″. Het is én goed geschreven en naar het oordeel van de commissie inhoudelijk onberispelijk. We hebben er daarom een paar vragen over. Ik geef daarom nu het woord aan professor De Bruyne.”
Het aangesproken commissielid keek even verstoord op van zijn iPad. “Ah ja,” herstelde hij zich. “We vroegen ons af of u wel voldoende hebt gecontroleerd op plagiaat.”
“Plagiaat?” herhaalde Marie verbaasd. “Ik heb die scriptie van stap tot stap begeleid. We hebben geloof ik vijf gesprekken gevoerd. Jacco heeft tussendoor zijn onderzoek gedaan. Bovendien heeft hij een paar heel verschillende versies ingeleverd. Hoe zou hij plagiaat hebben kunnen plegen?”
“Die verschillende versies: hebt u daar elektronische kopieën van bewaard?”
“Nou, eh, ik neem aan dat ik die e-mails nog wel ergens heb als u het interessant vindt.”
De Bruyne glimlachte flauwtjes. “Ik snap u wel,” gaf hij toe. “Zo dacht ik in mijn eigen tijd ook. Maar de tijden zijn veranderd. U weet niet hoe slim de jeugd tegenwoordig is met internet en dat soort dingen. Wij moeten daarom net zo slim zijn. Uw faculteit heeft een speciaal plagiaatscanprogramma en we hebben uit de loggegevens kunnen zien dat u deze scriptie daar niet doorheen hebt gehaald. Wij vragen ons af waarom niet?”
“Nou, zoals ik zeg. Plagiaat lijkt me uitgesloten. Tenzij hij dus die eerdere versies ook heeft geplagieerd en daarbij steeds mijn commentaar heeft voorzien.”
“Plagiaat, mevrouw”, zei De Bruyne, terwijl hij zich alweer tot zijn iPad wende, “is pas uitgesloten als de software het laatste woord gesproken heeft.”
“Ik heb hieraan een verwante vraag”, zei Mia Bravo. “De commissie heeft geconstateerd dat u aan deze ‘Jacco’ een tien hebt gegeven. Wij zijn daarover zeer verbaasd, want tienen zijn een statistische zeldzaamheid. Misschien kunt u dat toelichten?”
“Dit is inderdaad mijn eerste tien in jaren. Uw commissie heeft daarnet zelf gezegd dat ze dit een prachtig werkstuk vond. Onberispelijk, zei professor De Bruyne.”
Bravo glimlachte vriendelijk. “Maar onberispelijk is nog geen garantie voor een 10.”
Laat een reactie achter